ebook img

Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting PDF

0.15 MB·Dutch
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting

2 Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2014–2015 34 138 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN 1. Inleiding 1.1 Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie Dit wetsvoorstel betreft de wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie. Het wetsvoorstel bouwt voort op het eerder ingediende voorstel dat betrekking heeft op procedures in eerste aanleg (voorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht, Kamerstukken II 2014/14, 34 059, nr. 1–3, hierna aangeduid als wetsvoorstel eerste aanleg). Voor de eerste aanleg is daarin voorge- steld dat alle civielrechtelijke procedures beginnen met een nieuwe, meer geüniformeerde procesinleiding, waardoor de verschillen tussen procedures over vorderingen en over verzoeken verminderen. Een nieuwe eenvoudige basisprocedure is het uitgangspunt die, als de zaak dat verlangt, kan worden uitgebreid met andere proceshandelingen waardoor maatwerk kan worden geboden. Voorts wordt de verplichting tot het betekenen van een dagvaarding bij exploot in vorderingsprocedures opgeheven. De eisende partij kan haar wederpartij laagdrempelig en vrijwel zonder kosten informeren over het begin van de procedure. Alleen als de wederpartij daarop niet verschijnt, moet de deurwaarder het oproepingsbericht – waarin de procesinleiding is opgenomen – betekenen, anders zal de rechter geen verstekvonnis wijzen. Voor de eerste aanleg worden tevens wettelijke termijnen voor het verrichten van specifieke proceshandelingen en voor het wijzen van een vonnis voorgesteld. Daarnaast wordt de regierol van de rechter versterkt, zodat hij meer sturing kan geven aan het verloop van de procedure, onder meer door vroegtijdig overleg met partijen. Uitgangspunt wordt bovendien het langs elektronische weg aanbrengen van procedures en indienen en inzien van stukken gedurende de looptijd van de procedure. kst-34138-3 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 1 Deze wijzigingen worden grotendeels ook in hoger beroep doorgevoerd, maar de eigen aard van die procedure wordt wel behouden. De wijzi- gingen zijn dan ook minder ingrijpend dan die in eerste aanleg. De algemene bepalingen van de eerste titel van het Eerste Boek van Rv zijn van toepassing op alle procedures in het Eerste Boek van Rv en dus ook op hoger beroep, tenzij de wet een afwijkende regeling inhoudt. In die algemene titel is een belangrijk deel van de processuele vernieuwingen in het wetsvoorstel eerste aanleg opgenomen (de artikelen 30a tot en met 30q), die daarmee ook voor een groot deel van toepassing zullen zijn op de procedure in hoger beroep. Daarnaast is op hoger beroep in vorde- ringsprocedures in beginsel de tweede titel van overeenkomstige toepassing (artikel 353) en op hoger beroep in verzoekprocedures de derde titel (artikel 362). Op een aantal punten moet van de procedure in eerste aanleg worden afgeweken, teneinde rekening te houden met de eigen aard van het hoger beroep. Dat geldt in het bijzonder voor de mondelinge behandeling, die in hoger beroep niet standaard gehouden hoeft te worden en gedeeltelijk voor de mondelinge uitspraak, waarbij handhaving van de huidige praktijk het uitgangspunt is. In lijn met de nieuwe regels voor de eerste aanleg zal ook in hoger beroep de procesin- leiding voor alle gevallen het inleidende document zijn. Hiermee kan hoger beroep ingesteld worden van een vonnis of een beschikking, gewezen ter zake van vorderingen en verzoeken, ook in zogenaamde gecombineerde procedures waarin deze gezamenlijk behandeld zijn. De procesinleiding wordt langs elektronische weg bij de rechtspraak ingediend en vervolgens bij de wederpartij informeel bezorgd of formeel betekend. Ook de indiening van het verweerschrift en de overige stukkenwisselingen en mededelingen vinden langs digitale weg plaats. Verder geldt de uitzondering op verplicht digitaal procederen, die in de eerste aanleg bestaat voor natuurlijke personen en informele vereni- gingen die niet worden vertegenwoordigd door een professionele rechtsbijstandverlener, eveneens in hoger beroep. Deze uitzondering zal echter alleen voor belanghebbenden in verzoekprocedures relevant zijn, omdat er in hoger beroep verder niet zonder een advocaat wordt geprocedeerd. De termijnen in hoger beroep in vorderingszaken en voor het wijzen van een vonnis worden wettelijk vastgelegd. De regierol voor de rechter is ook in hoger beroep van groot belang, onder meer om de voortgang van de procedure te bewaken. De tweeconclusieregel, op grond waarvan in hoger beroep een beperkte stukkenwisseling plaats- vindt, namelijk de gronden en het verweer daarop, wordt niet gewijzigd. De wijziging van de procedure in cassatie is beperkt, gelet op de wens om de eigen aard van die procedure te behouden. Wel vindt digitalisering van de procedure plaats en wordt een eenvormige procesinleiding in cassatie ingevoerd, die ook informeel bij de wederpartij kan worden bezorgd. De basisprocedure is door haar plaats in de eerste titel in beginsel ook van toepassing in geval van het instellen van de buitengewone rechtsmid- delen derdenverzet en herroeping, voor zover er in die regelingen niet van wordt afgeweken. De toepasselijkheid van de algemene bepalingen over de basisprocedure uit de eerste titel is in de regeling van derdenverzet en herroeping niet herhaald, die vloeit voort uit het systeem van het wetboek. Dit wetsvoorstel heeft enkel betrekking op de civiele procedure in hoger beroep en cassatie. Sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursrecht per 1 januari 2013 is in de Algemene wet bestuursrecht in het hoofdstuk over hoger beroep bepaald dat nagenoeg alle bepalingen over de eerste aanleg, inclusief de bepalingen over de digitalisering van de procedure, van overeenkomstige toepassing zijn op het hoger beroep. Voor cassatie in fiscale zaken geldt iets soortgelijks in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Enkele kleine aanpassingen die nodig zijn voor de procedure in cassatie worden in de invoeringswet meegenomen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 2 Evenals het wetsvoorstel eerste aanleg strekt ook dit voorstel tevens tot uitvoering van het regeerakkoord, waar dat een vereenvoudiging en digitalisering van het civiele proces tot doel heeft.1 In deze toelichting komen de belangrijkste aspecten van het wetsvoorstel eerste aanleg aan de orde, voor zover ze in civielrechtelijke zaken in hoger beroep en cassatie van belang zijn. Voor een meer gedetailleerde toelichting op de desbetreffende aspecten verwijs ik naar de toelichting bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3). Ook voor onderwerpen als de financiële gevolgen en de administratieve lasten en andere effecten van dit wetsvoorstel verwijs ik naar de algemene toelichting (paragrafen 16 en 17) bij dat wetsvoorstel. Wat betreft het integraal afwegingskader dat onderdeel dient uit te maken van ieder wetsvoorstel, zij verwezen naar de paragrafen 1.1 tot en met 1.4 en de paragrafen 15, 16 en 17 van de algemene toelichting bij het wetsvoorstel eerste aanleg. Die toelichting geldt onverkort voor dit wetsvoorstel. 1.2 Voorbereiding wetsvoorstel Dit wetsvoorstel is, als vervolg op het wetsvoorstel eerste aanleg, onderdeel van de vernieuwingsprogramma’s «Kwaliteit en Innovatie rechtspraak» (hierna: KEI), die de gerechten, de Raad voor de rechtspraak en ik in 2012 zijn gestart.2 Het wetsvoorstel is dan ook in nauwe samen- werking met vertegenwoordigers van de hoven en de Raad voor de rechtspraak (hierna ook: KEI Rechtspraak) alsmede de Hoge Raad opgesteld. Na de start van KEI zijn vijf bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd, waarin verschillende mogelijke aanpassingen van de wetgeving, ook in hoger beroep en cassatie, aan de orde zijn gekomen. Vervolgens is een separate bijeenkomst met raadsheren van verschillende gerechtshoven en de Hoge Raad en advocaten georganiseerd, om te toetsen welke behoefte er in de praktijk bestaat aan wijziging van de procedure in hoger beroep en cassatie. Er bleek geen behoefte aan het standaard houden van een mondelinge behandeling in hoger beroep, die in eerste aanleg centraal komt te staan in de nieuwe basisprocedure. De hoven die nu werken met de comparitie na aanbrengen en daar goede ervaringen mee hebben, willen daarvoor graag ruimte behouden. Wat betreft de cassatierechtspraak bleek er weinig behoefte aan wijziging van de wet, behalve waar dat nodig is om digitalisering mogelijk te maken en één procesinleiding in civielrechtelijke zaken te introduceren. 1.3 Appel- en cassatierechtspraak Met het wetsvoorstel eerste aanleg wordt beoogd dat de rechterlijke macht toegankelijker wordt en de rechtsgang in het burgerlijk en het bestuursprocesrecht waar nodig wordt gemoderniseerd. Hetzelfde geldt vanzelfsprekend voor het onderhavige voorstel. De met dit wetsvoorstel beoogde vereenvoudiging, versnelling en digitalisering dragen bij aan de kwaliteit van de rechtspraak. Appelrechtspraak is een noodzakelijke voorwaarde voor een rechtvaardig rechtssysteem en een voorwaarde voor optimale rechtsbedeling. De hogerberoepsrechter vormt een essentiële schakel tussen de rechter in eerste aanleg en de cassatierechter. Hij beoordeelt de uitspraak van de rechter in eerste aanleg én de zaak zoals die aan hem is voorgelegd. Hij is de tweede en laatste feitelijke instantie. Een dergelijke instantie versterkt de kwaliteit van de rechtspraak als geheel en draagt bij aan het vertrouwen van de samenleving in de rechtspraak. De hogerberoeps- rechter biedt tevens rechtsbescherming aan de individuele rechtzoekende. 1 Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, p. 26 en 27. 2 Kamerstukken II 2012/13, 29 279, nr. 164. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 3 Hij vervult daarmee verscheidene rollen. In het rapport Commissie kernwaarden appelrechtspraak3 zijn deze drie rollen als volgt onder- scheiden: hij heeft een controlerende functie, een corrigerende functie ten opzichte van de rechter in eerste aanleg en hij vervult een cruciale rol bij de bevordering van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling en bij de invulling van open normen in wetgeving. Dit wetsvoorstel is erop gericht de hogerberoepsrechter beter in staat te stellen deze rollen te vervullen. In het rapport Kernwaarden appelrechtspraak is de rol van appelrecht- spraak in relatie tot de rechter in eerste aanleg en de cassatierechter beschreven en is voorts aangegeven hoe deze rol verder invulling moet krijgen. In vervolg op dit rapport hebben de hoven een Agenda voor de Appelrechtspraak 20204 opgesteld, waarin aanbevelingen zijn gedaan om de appelrechtspraak te verbeteren en te vernieuwen. Als uitgangspunten van appelrechtspraak zijn benoemd: het belang van de eenvoud, tijdigheid en voorspelbaarheid van procedures en het bieden van maatwerk door de rechter. Deze uitgangspunten sluiten aan bij hetgeen KEI Rechtspraak en ik met de programma’s KEI willen bewerkstelligen. In de Agenda zijn voorts aanbevelingen gedaan die deels concreet van aard zijn en deels op hoofdlijnen zijn geformuleerd. De aanbevelingen die zien op het stramien van de procedure, waarin de rechter zelf invulling kan geven aan de mondelinge behandeling, sluiten aan bij het onderhavige voorstel. Aanbevelingen die zien op de strafrechtspraak en bestuursrechtspraak in appel vallen buiten het bereik van dit wetsvoorstel. Hetzelfde geldt voor aanbevelingen waarover nog een nadere discussie dient plaats te vinden, zoals die ten aanzien van de mogelijke aanpassing van de devolutieve werking van het appel (zie hierover nader par. 2.3.1). Het rapport Versterking van de cassatierechtspraak 5 van 2008 beschrijft de rol van de cassatierechter. In het rapport zijn aanbevelingen gedaan om deze rol te versterken. Met de Wet versterking cassatierechtspraak (Stb. 2012, 116) heeft de Hoge Raad sinds 1 juli 2012 met de invoering van het nieuwe artikel 80a Wet op de Rechterlijke organisatie meer mogelijk- heden gekregen om regie te voeren op het behandelen van zaken in cassatie. De Hoge Raad kan zich daardoor beter richten op haar kerntaak: het beantwoorden van rechtsvragen. Ook de recente invoering, eveneens op 1 juli 2012, van de mogelijkheid om de Hoge Raad prejudiciële vragen voor te leggen, draagt daaraan bij (artikelen 392–394 Rv, Stb. 2012, 65). Ten aanzien van de cassatierechtspraak is in de eerdergenoemde expertbijeenkomsten opgemerkt dat afgezien van verdere digitalisering geen aanpassing van de procedure in cassatie nodig is. De voorgestelde wijzigingen voor de cassatierechtspraak zijn dan ook beperkt. Ze betreffen met name de digitalisering en de invoering van de eenvormige procesin- leiding. 3 Rapport van de Commissie kernwaarden appelrechtspraak, Den Haag, 2008, zie: http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Brochures/Documents/Rapport- Commissie-Kernwaarden-Appelrechtspraak-Commissie-Hammerstein-II.pdf. 4 Gepubliceerd in: A.M. Hol & J.J.I. Verburg (red.), Innoverende Hoven. Agenda voor de appelrechtspraak 2020, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2014, p. 341–374 en te vinden op www.rechtspraak.nl/Organisatie/Gerechtshoven/Den-Haag/Nieuws/Documents/Agenda-voor- de-Appelrechtspraak2020.pdf. 5 Versterking van de cassatierechtspraak, Rapport van de commissie normstellende rol Hoge Raad, Den Haag, 2008, bijlage bij Kamerstukken II 2007/08, 29 279, nr. 69 en zie: http://www.rechtspraak.nl/Organisatie/Hoge-Raad/OverDeHogeRaad/publicaties/Documents/ Versterkingvandecassatierechtspraak.pdf. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 4 2. Wijzigingen in civielrechtelijke appelrechtspraak 2.1 De procesinleiding in hoger beroep Met het wetsvoorstel eerste aanleg wordt voorgesteld om het aanbrengen van een vorderingsprocedure en een verzoekprocedure op dezelfde wijze te laten geschieden: door indiening van een zogenoemde procesinleiding bij de rechtbank. Doordat alle civielrechtelijke procedures op dezelfde wijze starten, worden de toegang tot de rechter in deze zaken en de digitalisering eenvoudiger. Dat geldt ook voor procedures in hoger beroep. Er is geen aanleiding om af te wijken van artikel 30a, waarin dit uitgangspunt is neergelegd. In het conceptwetsvoorstel dat in consultatie is voorgelegd, was nog sprake van een andere term, namelijk hogerbe- roepschrift (en cassatieberoepschrift voor de hoogste instantie). Hiervoor was gekozen om aan te geven dat het gaat om een nieuwe fase in de procedure. Tijdens de voorbereiding voor de invoeringswet bleek echter dat deze nieuwe terminologie tot problemen leidt in andere wet- en regelgeving. Daar is nu vrijwel overal sprake van dagvaardingen en verzoekschriften, die alle drie de instanties – eerste aanleg, hoger beroep en cassatie – omvatten (met een uitzondering voor het beroepschrift voor verzoekprocedures in hoger beroep). Vervanging van de term dagvaarding door telkens de drie termen procesinleiding, hogerberoep- schrift en cassatieberoepschrift zou leiden tot onleesbare en onnodig ingewikkelde wetgeving. Ook vervanging van dagvaarding door oproe- pingsbericht biedt geen oplossing voor de verzoekprocedure, die geen oproepingsbericht in de zin van artikel 111, eerste lid, kent (alleen een oproeping door het gerecht). Daarom is de systematiek van de huidige wetgeving gehandhaafd en wordt de procedure in alle drie de instanties ingeleid met een procesinleiding. Waar nodig kan de term worden onderscheiden als procesinleiding in eerste aanleg, in hoger beroep of in cassatie. Overeenkomstig de huidige verzoekschriftprocedure en de nieuwe basisprocedure in eerste aanleg en daarmee anders dan in de huidige dagvaardingsprocedure, wordt hoger beroep ingesteld op het moment dat de procedure – in beginsel digitaal – bij het gerecht aanhangig is gemaakt door indiening van de procesinleiding. Evenals in de voorstellen voor de procedure in eerste aanleg, worden afzonderlijke titels in Rv voor hoger beroep in een vorderingsprocedure en hoger beroep in een verzoekprocedure behouden. Dit hangt samen met de onderscheiden verschillen in de procedure in eerste aanleg en hoger beroep. Op grond van de voorgestelde artikelen 30b en 343, tweede lid, kan van een gecombineerde uitspraak van de rechtbank over een vordering en een verzoek ook gezamenlijk hoger beroep worden ingesteld. Wel moet van zowel het vonnis als de beschikking hoger beroep openstaan. In hoger beroep beoordeelt het gerechtshof opnieuw of gezamenlijke behandeling zich verdraagt met de goede procesorde. In paragraaf 2.6 wordt nader ingegaan op diverse aspecten van de gecombineerde procedure, in vervolg op paragraaf 4 memorie van toelichting bij het wetsvoorstel eerste aanleg. Het wetsvoorstel eerste aanleg bepaalt dat de eiser of verzoeker zijn eis of verzoek en de gronden zo veel mogelijk tegelijk met het aanbrengen van de zaak moet indienen. In de huidige regelgeving geldt in hoger beroep in een verzoekschriftprocedure eveneens de regel dat de gronden voor hoger beroep onmiddellijk bekend moeten worden gemaakt. In geval van hoger beroep in een dagvaardingsprocedure is dat niet vereist. De gronden hoeven nog niet opgenomen te worden in de appeldagvaarding, zij kunnen op een later moment worden ingediend. Overwogen is om voor het instellen van hoger beroep tegen een vonnis ook te bepalen dat de gronden onmiddellijk in de procesinleiding moeten worden opgenomen. Dat zou leiden tot een harmonisering met het Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 5 systeem in eerste aanleg, het systeem van hoger beroep tegen een beschikking en het systeem in cassatie. Het voordeel daarvan zou voorts zijn dat de verweerder veel eerder dan nu op de hoogte wordt gesteld van de beweegredenen van de eiser in hoger beroep en dus een versnelling van de procedure kan worden bereikt. Een dergelijke keuze is echter minder goed te verenigen met de praktijk van enkele hoven om in de periode tussen het aanbrengen van de zaak en het indienen van de schriftelijke onderbouwing daarvan een zogenoemde comparitie na aanbrengen te houden. De comparitie na aanbrengen is een zitting die zo spoedig mogelijk na het aanbrengen van de zaak in hoger beroep wordt gehouden bij het hof, in beginsel voordat de eiser zijn gronden heeft ingediend. Het doel van de comparitie is een versnelling en optimalisering van de procedure in hoger beroep. Tijdens de comparitie worden inlichtingen ingewonnen en wordt gekeken naar de mogelijkheden van een minnelijke regeling. Tijdens de comparitie kan tevens de mogelijkheid van mediation worden bezien. Wanneer er geen minnelijke regeling bereikt kan worden en de zaak niet in aanmerking komt voor mediation, wordt de zaak in beginsel verwezen naar de rol voor het vervolg van de procedure. De comparitiezitting kan dan verder worden benut om bijvoorbeeld afspraken te maken over termijnen en bewijslevering. Ook kan blijken dat de omvang van het geschil tijdens de comparitie na aanbrengen beperkt kan worden. Dat kan voor partijen tot een besparing van tijd en kosten leiden. Zo kan de comparitiezitting ook dienen als regiezitting. Zowel voor partijen als voor de rechter kan het wenselijk zijn om in een vroeg stadium van de procedure bijeen te komen. In de praktijk beoordeelt een raadsheer van het hof onmiddellijk na het aanbrengen van de zaak of deze geschikt is voor een comparitie na aanbrengen. Zo ja, dan krijgen partijen daarvan schriftelijk bericht door middel van een tussenarrest. De verweerder moet derhalve in de procedure zijn verschenen, maar hij heeft dan in beginsel nog geen verweerschrift ingediend. Een of beide partijen kunnen desgewenst ook zelf om een comparitie na aanbrengen verzoeken. Het is aan de betrokken raadsheer om dit verzoek al dan niet te honoreren (zie ook artikel 30o, eerste lid, onder c). De comparitie na aanbrengen wordt meestal geleid door een raadsheer, die de zaak met partijen bespreekt en daarbij zo mogelijk inzicht biedt in de sterke en zwakke kanten van de positie van partijen, uitgaand van de aanwezige stukken en de stand van zaken op dat moment. Een comparitie na aanbrengen kan overigens ook worden gehouden indien de gronden onmiddellijk bekend zijn gemaakt, maar in de praktijk betreft dat een minderheid van de gevallen. KEI Rechtspraak heeft aangegeven dat het houden van een comparitie na aanbrengen voordat de schriftelijke stukkenwisseling heeft plaatsgevonden, als voordeel heeft dat partijen zich minder hebben ingegraven in hun eigen positie en zo meer openstaan voor een schikking. Temeer nu door partijen nog geen kosten zijn gemaakt voor het opstellen van processtukken in hoger beroep. Teneinde de mogelijkheid van een comparitie na aanbrengen te behouden voordat in hoger beroep de volledige schriftelijke stukkenwisseling heeft plaatsgevonden en teneinde rekening te houden met complexe zaken met bijvoorbeeld buitenlandse cliënten waarvoor het ondoenlijk kan zijn om de gronden direct in de procesinleiding op te nemen, is een beperkte wijziging van artikel 343 voorgesteld. Deze wijziging komt erop neer dat het hoger beroep tegen een vonnis wordt ingesteld met een procesin- leiding die binnen drie maanden na de uitspraak in eerste aanleg moet worden ingediend bij het gerechtshof en dat die procesinleiding de gronden kan bevatten. Indien de procesinleiding de gronden niet bevat, bepaalt de rechter dat de eiser de gronden alsnog moet indienen binnen een termijn van tien weken na deze opdracht van de rechter. De rechter kan daartoe overgaan nadat de verweerder is verschenen, nadat is gebleken dat de verweerder niet is verschenen hoewel hij is opgeroepen Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 6 door een deurwaarder, dan wel nadat een zitting heeft plaatsgevonden waarop een schikking is beproefd (de comparitie na aanbrengen). Op grond van artikel 30o, eerste lid, onder a, kan de rechter uitstel verlenen op deze termijnen (of deze termijn bekorten) als dat noodzakelijk is met het oog op artikel 19 of met het oog op een goede instructie van de zaak. Deze invulling van de procedure in hoger beroep geeft meer voortgang aan de procedure dan de huidige gang van zaken, waarin het indienen van de memorie van grieven doorgaans wordt uitgesteld. Een eiser die in zijn procesinleiding onmiddellijk de gronden opneemt, zal de procedure sneller kunnen doorlopen dan wanneer hij de gronden later indient. Hij kan de drie maanden voorafgaand aan het starten van de procedure in hoger beroep gebruiken om nog te proberen een schikking te treffen met zijn wederpartij. Wanneer de termijn voor het separaat indienen van de gronden wordt benut, dan heeft hij extra tijd voor schikkingsonderhande- lingen. Daarnaast kan de eiser, net als in eerste aanleg, ook in hoger beroep de verweerder op een termijn van maximaal zes maanden na de dag van indiening van de procesinleiding oproepen om te verschijnen. Ook die langere termijn kan worden gebruikt voor schikkingsonderhande- lingen. Het voorstel biedt ruimte voor de bestaande praktijk van de comparitie na aanbrengen, maar leidt tevens tot een zekere versnelling van de procedure in hoger beroep en tot meer eenvormigheid tussen verzoek- en vorderingsprocedures. Overigens kan de verweerder, net als in eerste aanleg, ook nu de oproepingstermijn verkorten door eerder te verschijnen. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat is overwogen of een korte beroepstermijn van zes weken, gecombineerd met een aanvullende termijn voor het aanvullen van gronden, de voorkeur verdient (vgl. aanbeveling 6 uit Agenda voor de appelrechtspraak 2020). Een dergelijk systeem vergroot echter de verschillen met het systeem voor hoger beroep van beschikkingen en het systeem voor het instellen van cassatie en zal uitlokken dat hoger beroep telkens op nader aan te voeren gronden zal worden ingesteld. Een termijn van zes weken is immers relatief kort, wanneer bijvoorbeeld nog nader advies over de haalbaarheid van hoger beroep moet worden ingewonnen. 2.2 Bekendmaking van de procedure aan wederpartij en belangheb- benden Het wetsvoorstel eerste aanleg maakt het in een vorderingsprocedure mogelijk dat de eiser in eerste aanleg zelf zorg draagt voor de bezorging van de procesinleiding bij de wederpartij, zonder tussenkomst van de deurwaarder. De eiser kan de procesinleiding bijvoorbeeld per post of per e-mail sturen naar de wederpartij. Als de wederpartij zich niet meldt, zal de rechter uit oogpunt van rechtsbescherming slechts een verstekvonnis kunnen wijzen wanneer de procesinleiding alsnog door een deurwaarder bij de wederpartij is betekend. De eiser kan er ook voor kiezen onmid- dellijk een deurwaarder in de schakelen, desgewenst voorafgaand aan de indiening van de procesinleiding. Er is geen aanleiding om in hoger beroep van dit uitgangspunt af te wijken. De informele bekendmaking zal in hoger beroep van groter belang kunnen zijn dan in eerste aanleg, omdat procespartijen doorgaans niet zonder advocaat in hoger beroep kunnen komen. Wanneer partijen een advocaat hadden in eerste aanleg, zal een informele bezorging in verband met het hoger beroep eenvoudig aan het kantoor van de advocaat kunnen plaatsvinden. Ook nu al wordt hoger beroep regelmatig betekend bij de advocaat van de wederpartij. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat in eerste aanleg zonder advocaat is geprocedeerd (kantonzaken), dan wel dat een partij van advocaat wil veranderen. In dit laatste geval kan de procesinleiding worden bezorgd bij de advocaat van eerste aanleg, die het op grond van artikel 63 bij zijn Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 7 voormalige cliënt dient te bezorgen. Hiertoe wordt artikel 63 in artikel 343, zesde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard op de informele bezorging, zodat ook in dat geval de advocaat dient te bevorderen dat de procesinleiding in hoger beroep degene voor wie deze is bedoeld, tijdig bereikt. In afwijking van de procedure in eerste aanleg is artikel 113, dat de mogelijkheid biedt om de procesinleiding eerst bij de wederpartij te bezorgen of te betekenen en pas daarna bij het gerecht in te dienen, niet van overeenkomstige toepassing in hoger beroep. Pas nadat de procedure in hoger beroep aanhangig is gemaakt bij de rechter, kan het oproepings- bericht informeel dan wel formeel bij de wederpartij bezorgd of betekend worden (zie verder de toelichting bij artikel 343). Voor wat betreft verzoekprocedures in hoger beroep blijft de oproeping door het gerechtshof van de belanghebbenden ongewijzigd. Zoals in het wetsvoorstel eerste aanleg staat beschreven zou de verplichting voor een verzoeker om de belanghebbenden bij zijn verzoek op te roepen prohi- bitief zijn voor de verzoeker, gezien het kostenaspect. Zeker in procedures met een groot aantal belanghebbenden zouden deze kosten te omvangrijk zijn. De verzoeker heeft bovendien baat bij toewijzing van het verzoek in tegenstelling tot de belanghebbenden, waardoor hij geneigd zou kunnen zijn niet alle belanghebbenden op te roepen. Het gerechtshof zou vervolgens moeten controleren of de verzoeker alle belanghebbenden heeft benaderd. Het is daarom efficiënter dat het gerechtshof de belang- hebbenden bij een verzoek ook in de toekomst blijft oproepen. 2.3 Toepasselijkheid van basisprocedure in hoger beroep 2.3.1 Stukkenwisseling Het wetsvoorstel eerste aanleg introduceert in het civiele recht een zogenoemde basisprocedure (artikelen 30a–30q). Deze basisprocedure heeft het volgende stramien: (cid:129) partijen wisselen hun standpunten uit in één schriftelijke ronde, met inachtneming van wettelijke termijnen; (cid:129) de eiser en de verweerder brengen hun standpunten en bewijsstukken zo veel mogelijk al bij de indiening van de procesinleiding respectieve- lijk het verweerschrift in het geding; (cid:129) er vindt een mondelinge behandeling plaats; (cid:129) de rechter doet vervolgens mondeling of schriftelijk uitspraak met inachtneming van wettelijke termijnen. Het uitgangspunt voor de eerste aanleg dat normaliter volstaan kan worden met één schriftelijke stukkenwisseling sluit aan bij de praktijk in hoger beroep. Op grond van de tweeconclusieregel zijn na de memories van grieven en antwoord in beginsel geen nieuwe grieven, een eiswij- ziging of een nieuwe feitelijke stelling in hoger beroep toelaatbaar, tenzij er sprake is van nova. Het wetsvoorstel brengt geen wijziging in het bestaande grievenstelsel en de devolutieve werking van het hoger beroep. Op grond van het grievenstelsel mag de rechter in hoger beroep in beginsel slechts oordelen over behoorlijk in het geding gebrachte grieven tegen het vonnis van de rechter in eerste aanleg. De devolutieve werking van het hoger beroep houdt in dat de rechter in hoger beroep de stellingen en verweren van partijen in eerste aanleg bij zijn oordeel moet betrekken voor zover zij vallen binnen het door de grieven ontsloten gebied. In de Agenda voor de appelrechtspraak 2020 is aangevoerd dat het grievenstelsel en de devolutieve werking moeten worden herzien. Een uitwerking van deze aanbevelingen ontbreekt echter. Vooralsnog lijkt de discussie over een eventuele aanpassing onvoldoende uitgekristalliseerd. Een wijziging op dit punt zou zeer ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de wijze van procederen in hoger beroep, die de doelstellingen van dit wetsvoorstel te buiten gaan. Reden waarom dit voorstel niet voorziet in aanpassing van het grievenstelsel en van de devolutieve werking. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 8 2.3.2 Mondelinge behandeling In het wetsvoorstel eerste aanleg is de mondelinge behandeling een van de belangrijkste pijlers van de nieuwe basisprocedure (artikel 30k). Tijdens de mondelinge behandeling stelt de rechter partijen in de gelegenheid om hun stellingen mondeling toe te lichten (artikel 30k, eerste lid). Daarnaast kan de rechter de mondelinge behandeling gebruiken om inlichtingen te verzamelen (artikel 30k, eerste lid onder a, vgl. artikel 88 oud) of om partijen de gelegenheid te bieden hun stellingen nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met getuigenbewijs (artikel 30k, eerste lid, onder b). Indien een partij wenst dat tijdens de mondelinge behandeling getuigen of deskundigen worden gehoord, is dit mogelijk met toestemming van de rechter (artikel 30k, tweede lid). De rechter kan de mondelinge behan- deling daarnaast gebruiken om een schikking te beproeven (eerste lid, onder c, huidige artikel 87), als regiezitting (artikel 30k, eerste lid, onder d), om aanwijzingen te geven of om te bevelen andere proceshandelingen te verrichten die hij geraden acht (artikel 30k, eerste lid, onderdeel e). Het pleidooi vervalt als aparte proceshandeling, aangezien tijdens de mondelinge behandeling partijen hun standpunten mondeling kunnen toelichten (vgl. artikel 134 oud en artikel 30k, eerste lid, onder b). De rechter kan op grond van het voorgaande tijdens de mondelinge behandeling maatwerk leveren en datgene doen wat noodzakelijk is voor een goede procesorde. Indien de zaak dat verlangt, kan de rechter een extra mondelinge behandeling gelasten. De hiervoor beschreven invulling van de mondelinge behandeling is ook goed toepasbaar in de procedure in hoger beroep. Die invulling sluit voorts aan bij de aanbevelingen 7 en 8 van de Agenda voor de appelrechtspraak 2020. Tijdens de eerdergenoemde expertbijeenkomsten is evenwel aangegeven dat een verplichting om een mondelinge behandeling te houden in elke vorderingsprocedure in hoger beroep niet wenselijk is. Ook thans vindt in de praktijk in veel van die gevallen geen pleidooi plaats. Dit houdt verband met de omstandigheid dat tijdens de procedure in eerste aanleg veelal reeds een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden en de feiten in hoger beroep voldoende vaststaan. Partijen hebben bij die gelegenheid al de mogelijkheid gehad om hun standpunt aan de rechter uiteen te zetten. Een standaard in te voeren mondelinge behandeling in hoger beroep heeft niet steeds toegevoegde waarde. Een mondelinge behandeling kan de procedure in sommige gevallen onnodig vertragen en de capaciteit van de rechterlijke macht kan dan nuttiger worden besteed. Heeft in eerste aanleg geen mondelinge behandeling plaatsgevonden, dan kan een dergelijke behandeling in hoger beroep juist zinvol zijn. Hetzelfde geldt wanneer het hof behoefte heeft aan nadere informatie van partijen naar aanleiding van (nieuwe) standpunten die in hoger beroep zijn ingenomen of omdat het gaat om zaken waarin de omstandigheden aan verandering onderhevig zijn. Bij hoger beroep in verzoekprocedures komt dit laatste regelmatig voor. In de zuivere verzoekzaken, waarin sinds de uitspraak in eerste aanleg veranderingen kunnen zijn opgetreden in omstandigheden die van belang zijn voor de beslissing in een zaak, zoals bij de vaststelling van de hoogte van alimentatie of bij een omgangsre- geling, ligt het voor de hand dat de rechter tot een mondelinge behan- deling zal overgaan. Het is dan ook niet de bedoeling noch de verwachting dat dit wetsvoorstel de mondelinge behandeling in hoger beroep in dergelijke verzoekprocedures op losse schroeven zet. In sommige contentieuze verzoekprocedures die eigenlijk op tegenspraak worden gevoerd, zoals in het arbeidsrecht, is het echter voorstelbaar dat op dit punt wordt aangesloten bij hetgeen gebruikelijk is in vorderingszaken. Dit zal met name gelden voor die zaken waarin in eerste aanleg een monde- linge behandeling heeft plaatsgevonden, er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden en ook het hof geen behoefte heeft aan nadere informatie. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 9 Voor alle hiervoor genoemde zaken zal in hoger beroep de regel gelden dat een mondelinge behandeling wordt gehouden als de rechter daartoe aanleiding ziet. Het wetsvoorstel houdt in dat de rechter desgewenst kan bepalen dat de mondelinge behandeling achterwege blijft, tenzij partijen of een van hen, nadat zij zijn gewezen op het recht ter zitting te worden gehoord, tijdig binnen een door hem gestelde redelijke termijn hebben verklaard dat zij gebruik willen maken van dit recht. Het uitgangspunt dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt zich uit te laten over de vraag of zij gebruik willen maken van hun recht op een mondelinge behandeling, geldt eveneens in eerste aanleg voor de mondelinge behandeling in kantonzaken (artikel 30j, zesde lid) en het bestuursprocesrecht (artikel 8:57 Awb). Het uitgangspunt bij kanton- en bestuurszaken is echter dat daar in beginsel een mondelinge behandeling wordt gehouden, maar dat de rechter deze achterwege kan laten indien partijen, na te zijn gewezen op het recht te worden gehoord, niet laten weten dat zij gebruik wensen te maken van dat recht. De rechter voert in alle gevallen de regie. De formulering houdt ook rekening met het feit dat partijen de behoefte kunnen hebben hun standpunt in hoger beroep mondeling toe te lichten. Dit zal sterker het geval zijn indien in eerste aanleg geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. 2.3.3 Mondelinge uitspraak De basisprocedure in eerste aanleg houdt de mogelijkheid in dat de rechter, in geval alle partijen op de mondelinge behandeling zijn verschenen, onmiddellijk mondeling uitspraak doet (artikel 30p). Deze mogelijkheid is ook van toepassing in hoger beroep ten behoeve van die zaken waarin ook nu wel eens mondeling uitspraak wordt gedaan. Dit wetsvoorstel dient niet af te doen aan hetgeen nu in de praktijk onder bepaalde omstandigheden gebruikelijk en breed aanvaard is. Daarom is de ter zitting gedane mondelinge uitspraak toegestaan voor tussenar- resten in vorderingszaken en voor uitspraken in kort geding, zowel bij spoedappel in kort geding als zonder spoedappel. In verzoekprocedures is artikel 30p onverkort van toepassing, ook daar kan de huidige praktijk worden voortgezet. Dat betekent dat in hoger beroep alleen de einduit- spraak in bodemprocedures over vorderingen niet mondeling ter zitting kan worden gedaan. Een mondelinge uitspraak ligt in deze laatste categorie niet voor de hand, gezien het vaak gecompliceerde karakter van de zaak, de motivering die gerelateerd moet zijn aan de gronden en daarom uitgebreider is dan in eerste aanleg en de omstandigheid dat een meervoudige kamer de zaak behandelt. Bij de soms meer feitelijke uitspraken in verzoekprocedures en zeker in het familierecht, hoeven deze omstandigheden minder problemen op te leveren. Daar zal de monde- linge uitspraak vooral kunnen worden toegepast in relatief eenvoudige, feitelijke zaken, waarbij de betrokkenen gebaat zijn bij het snel verkrijgen van duidelijkheid. Mondelinge uitspraken in kortgedingprocedures bevorderen de daar gewenste snelheid en mondelinge tussenarresten en -beschikkingen voorzien eveneens in een praktische behoefte en een doelmatige procesvoering. Dit laat onverlet dat een mondelinge uitspraak alleen gedaan dient te worden als de zaak zich daarvoor daadwerkelijk leent en in het belang van partijen is. Er dient prudent mee omgesprongen te worden door de hoven. Voorkomen moet worden dat de toetsing van een (proces-verbaal van een) mondelinge uitspraak in cassatie niet goed mogelijk is. Het voordeel van de voorgestelde gang van zaken is vooral dat een doelmatige procesvoering in bepaalde gevallen kan worden bevorderd. Dit levert tijdwinst op voor partijen en de rechter. Partijen krijgen op deze wijze reeds tijdens de zitting een uitspraak en weten daarmee meteen waar ze aan toe zijn. De tenuitvoerlegging kan zo direct plaatsvinden op basis van het proces-verbaal dat in executoriale vorm wordt uitgegeven, zoals nu in artikel 30p, vijfde lid, is voorgesteld. Zou het proces-verbaal Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 138, nr. 3 10

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.