In de proloog van dit boek wordt een baby te vondeling gelegd voor de deur van een weeshuis.
Het verhaal begint als die baby, Tilly Tod, 18 jaar is. In het weeshuis wordt haar het leven zuur gemaakt en Tilly gaat er vandoor. Ze woont een tijdje op een schip, maar nadat de eigenaar is gaan varen, zoekt zij elders werk. Ze wordt meid op een boerderij bij twee vrijgezelle broers, Harm en Guus. Tilly voelt zich er thuis en is gelukkig, maar dan wordt Guus verliefd op haar en wil haar daarom wegsturen.
Uiteindelijk blijkt dat de verledens van Guus en Tilly verweven zijn, maar het duurt lang voor de lezer weet hoe de vork in de steel zit. Zo wordt de spanning opgebouwd.
Verder is de verhaallijn eenvoudig en heeft het boek een goede afloop. De stijl is simpel, de zinnen worden vaak op dezelfde manier opgebouwd.