ebook img

Jef Campforts Vruchtbaarheid en groei van het Blonde d‟Aquitaine ras PDF

98 Pages·2009·3.08 MB·Dutch
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Jef Campforts Vruchtbaarheid en groei van het Blonde d‟Aquitaine ras

Departement Industriële en Biowetenschappen Master in de biowetenschappen: landbouwkunde Plantaardige en dierlijke productie Vruchtbaarheid en groei van het Blonde d‟Aquitaine ras CAMPUS Geel Jef Campforts Academiejaar 2008-2009 2 VOORWOORD Dit eindwerk vormt het slotstuk van mijn opleiding Master in de Biowetenschappen optie landbouwkunde aan de Katholieke Hogeschool Kempen te Geel en kwam tot stand in samenwerking met de Vlaamse Overheid: Departement Landbouw en Visserij: Afdeling Duurzame landbouwontwikkeling. Het schrijven van dit eindwerk was een hele opgave en zou mij nooit gelukt zijn zonder de hulp van enkele mensen die ik daarvoor graag zou willen bedanken. Als eerste wil ik mijn externe begeleiders ir. Laurence Hubrecht en Walter Willems van de Vlaamse Overheid Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame landbouwontwikkeling Oost-Vlaanderen bedanken voor het mooie onderwerp, en de hulp bij het zoeken naar informatie en het verwerken van de gegevens. Ik wil ook de mensen bedankten die mij informatie bezorgd hebben. Ik richt mij dan vooral tot dierenarts Iris Kolkman, dr. Ir. Leonel Fiems en dierenarts Dieter Geentjens. Ook wil ik mijn docenten aan de Katholieke Hogeschool Kempen danken voor de goede opleiding die ze mij gegeven hebben. Vooral wil ik mijn interne begeleider Ir Fons Lommelen bedanken Mijn familie wil ik danken voor de hulp en steun, die ze mij altijd gegeven hebben. En omdat ze mij de mogelijkheid hebben gegeven om deze studie te volgen. Ik wil mijn klasgenoten en vrienden bedanken voor de hulp en het plezier tijdens en buiten de schooluren. 3 SAMENVATTING De inkomsten op een zoogkoeienbedrijf is afhankelijk van de jaargroei, de verkoopprijs van de dieren, de kosten en de premies. Van deze vier factoren is alleen de jaargroei volledig in handen van de veehouder, zonder dat derden deze kunnen beïnvloeden. Daarom is het belangrijk dat de veehouder de factoren die de jaargroei beïnvloeden goed kent, en kan beheersen. In dit werk wordt de jaargroei van een aantal Blonde d‟Aquitaine bedrijven besproken. Daarbij wordt aandacht geschonken aan de vruchtbaarheid van de koeien, de kalversterfte en de groei van de dieren. Want de jaargroei per zoogkoeienplaats hangt af van het aantal levend geboren kalveren, en hoe snel deze kalveren groeien. Één van de belangrijkste vruchtbaarheidsparameters is de tussenkalftijd. Deze bepaalt hoeveel kalveren er kunnen geboren worden per jaar. De tussenkalftijd bestaat uit drie intervallen: partus – bronst, bronst – conceptie en de drachtduur. Omdat de drachtduur meestal ongeveer gelijk is binnen één ras, worden in dit werk vooral de twee andere intervallen besproken. Er is ook aandacht geschonken aan de factoren die deze intervallen beïnvloeden. De leeftijd bij eerste partus is ook besproken. Als een vaars sneller voor de eerste keer afkalft, dan is de opfokkostprijs voor die vaars lager. Maar de kans op dystocia stijgt, omdat de vaars dan nog niet volledig volgroeid is. De veehouder moet dus zichzelf de vraag stellen wat hij het belangrijkste vind. Verder wordt de kans op afkalfproblemen besproken, en welke gevolgen dat heeft naar sterfte bij de kalving. Op welke factoren selectie mogelijk is om zo de kans op dystocia te verlagen wordt ook uitgelegd. Er is ook onderzocht of de tussenkalftijd door de manier van afkalven beïnvloed wordt. Het voorkomen van tweelingen en de invloed dat die hebben op de vruchtbaarheid van de koe wordt ook besproken. Het fenomeen van kwenen komt ook aanbod. Verder is ook onderzocht of tweelingen meer kans op verwerpingen hebben en of er meer kans is dat ze in een verkeerde positie liggen. Op een zoogkoeienbedrijf is het belangrijk om een zo laag mogelijk sterftepercentage te hebben. Daarom is er onderzocht hoe hoog het sterftepercentage is bij Blonde d‟Aquitaine, en wanneer en wat de oorzaak is dat een kalf sterft. Er is ook aandacht besteed aan de manieren om de belangrijkste sterfteoorzaken te verminderen. Als laatste is de groei van de Blonde d‟Aquitaine dieren besproken, en de factoren die deze groei kunnen beïnvloeden. 4 PUBLICEERBAAR ARTIKEL Vruchtbaarheid en groei van het blonde d’Aquitaine ras De vleesveesector haalt tradioneel een laag arbeidsinkomen. De laatste jaren zijn de kosten enorm gestegen, terwijl de inkomsten niet volgen. Hierdoor ontstaat een situatie die niet kan blijven voortduren. Steeds meer bedrijven geraken in financiële problemen. Vooral omdat de wereldwijde economische crisis een grootte impact heeft op de sector. Door deze crisis zijn banken minder snel geneigd om leningen te verstrekken. Leningen die sommige bedrijven juist nodig hebben om hun voortbestaan te verzekeren. Door deze situatie is het nog belangrijker geworden voor de veehouder om te weten waarvan zijn inkomen nu juist afhangt. Er zijn vier parameters die het inkomen op een vleesveebedrijf bepalen. Deze zijn: de jaargroei (kg vleesproductie per zoogkoeplaats per jaar), de kosten, de verkoop van de dieren en de premies. Op de inkomsten uit de verkoop van dieren en de premies heeft de veehouder geen of slechts weinig invloed. Hij kan de verkoopprijs van de dieren verbeteren door, naar verbreding te streven. Directe verkoop aan een slagerij of thuisverkoop zijn hiervan voorbeelden.De veehouder moet eerst bepalen of een eventuele meerkost die dit meebrengt, wel terug verdiend wordt door de betere verkoopprijs. Voor de premies is de veehouder afhankelijk van de overheid, want die beslist hoeveel hij krijgt. De veehouder kan alleen er voor zorgen dat hij alle premies, waarop hij recht heeft, krijgt. De kosten zijn gedeeltelijk te beheersen door de veehouder, maar de prijs van aangekochte producten wordt door de markt bepaald. Zonder de invloeden van buitenaf, is de jaargroei volledig in handen van de veehouder. Zijn beslissingen zijn bepalend voor de jaargroei op zijn bedrijf. Deze parameter is verantwoordelijk voor de grote verschillen in inkomen tussen de verschillende vergelijkbare bedrijven. Grote verschillen in kosten en inkomen worden door de jaargroei verklaard. Daarom het belang van deze parameter. De jaargroei is afhankelijk van: Vruchtbaarheid De kalversterfte De groei van de kalveren Vruchtbaarheid De vruchtbaarheid bepaalt hoeveel kalveren er per jaar en per zoogkoeplaats geboren worden. De invloed op de jaargroei is dus duidelijk. Hoe meer kalveren per jaar, hoe meer dieren vlees kunnen produceren. Het aantal kalveren dat geboren zal worden, kun je berekenen met de tussenkalftijd. Op een bedrijf van 100 zoogkoeien zullen er, als de tussenkalftijd 385 dagen (streefwaarde) is, 94,8 kalveren geboren worden. Als de tussenkalftijd echter 400 dagen is, zullen er maar 91,3 kalveren geboren worden. Niet alleen worden er bij een langere tussenkalftijd minder kalveren geboren, de kostprijs van de koe stijgt ook. De tussenkalftijd bestaat uit drie intervallen: partus – brons, bronst – conceptie, drachtduur. De gemiddelde drachtduur is binnen een ras vrij constant, maar tussen de rassen zijn er wel verschillen mogelijk. Voor Blonde d‟Aquitaine is de drachtduur gemiddeld 295 dagen, voor Charolaise is de drachtduur 287 dagen en voor BWB 282 dagen. Op de intervallen partus – bronst en bronst –conceptie heeft de veehouder wel invloed. Het interval tussen de partus en de eerste bronst kan langer worden doordat het dier een suboestrus heeft. Dit betekent dat de koe wel bronstig is, maar dat de veehouder deze bronst niet detecteert. Dit fenomeen is in de praktijk bekend onder de naam stille bronst, en kan vrij gemakkelijk opgespoord worden met hulp van de dierenarts. Een andere mogelijke oorzaak voor een verlengd interval tussen partus en bronst is het optreden van anoestrus. Dit is een periode van ovariële inactiviteit. Meerdere factoren hebben invloed op anoestrus. Als de koe te mager is, komt ze moeilijker in bronst, omdat ze al haar energie nodig heeft voor haar eigen onderhoud en de productie van melk. Daardoor is er niet genoeg energie voor de ontwikkeling van de eicellen, en zal 5 de koe dus niet bronstig worden. De aanwezigheid van een kalf kan bij sommige rassen dit interval ook verlengen, omdat de koe dan prolactine produceert. Dit hormoon remt de ontwikkeling van nieuwe eicellen. Dit fenomeen komt bij Blonde d‟Aquitaine bijna niet voor, net zoals bij de melkveerassen. Van nature uit cycleren koeien niet in de winter. Dit fenomeen wordt de winter anoestus genoemd, en kan de reden zijn voor een verlengd interval tussen partus en bronst. Het is ook zo dat de periode van anoestrus meestal langer is voor vaarzen dan voor multipare koeien. Meestal is dit het gevolg van de hogere voederbehoefte van vaarzen, omdat ze nog groeien. De belangrijkste reden voor een verlengd interval partus – bronst is de gebrekkige oestrus detectie. Dit resulteert in: Een langer interval partus – bronst en partus – conceptie Inseminatie van koeien die niet bronstig zijn Onregelmatige oestrus- en / of inseminatie intervallen Het uiteindelijk nodeloos opruimen van waardevolle vruchtbare dieren Om de oestrus te detecteren moet de veehouder de koeien 3 keer per dag gedurende 20 minuten observeren, waarbij hij let op volgende symptomen: Stareflex: Het dier blijft staan als het besprongen wordt Springactiviteit: Dit wijst op een naderende bronst Vulvaoedeem: De vulvalippen zwellen op. Dit wijst op een naderende bronst Slijmen: Het dier is dan bronstig. Niet alle dieren slijmen even duidelijk Afbloeden: Het dier was dan twee dagen eerder bronstig. Ook drachtige dieren kunnen afbloeden Het interval tussen de eerste bronst en de conceptie is best 0 dagen. Daarvoor is het belangrijk dat de bevruchting gebeurt op de goede manier en op het juiste tijdstip en met goed sperma. Het beste tijdstip voor inseminatie is 10 uur voor de eisprong die 28 uur na het begin van de bronst optreed. Gemiddeld is de tussenkalftijd voor koeien van het Blonde Aquitaine ras in dit project 382,57 dagen. Dat is iets korter dan in Frankrijk. Voor eerstekalfskoeien is de tussenkalftijd gemiddeld 389,16 dagen en voor multipare koeien 374,67. De tussenkalftijd is ook veel langer na een keizersnede. Dit komt doordat de baarmoeder langer moet herstellen na een keizersnede. De leeftijd bij de eerste partus is ook een belangrijke vruchtbaarheidsparameter, die een grootte economische impact heeft. Want als een vaars vroeger afkalft, komt ze sneller in productie en zijn de opfokkosten lager. En zijn de opfokkosten dus lager. Een lagere leeftijd bij de eerste partus zorgt er ook voor dat de genetische vooruitgang op het bedrijf sneller gaat. De leeftijd bij de eerste kalving heeft ook een invloed op de tussenkalftijd. Als de vaars kalft voor ze volgroeid is, dan is de eerste tussenkalftijd langer dan normaal. Een oude gekalfde vaars heeft ook een langeren tussenkalftijd, wat waarschinlijk duid op een mindere vruchtbaarheid. De leeftijd bij de eerste partus is voor het grootste deel afhankelijk van de groei van de vaars, want het is het lichaamsgewicht dat bepaalt wanneer de puberteit begint. Daarbij is het belangrijk dat deze puberteit twee maanden voor de eerste dekking (of inseminatie) bereikt wordt, want de fertiliteit is bij de derde bronst beter dan bij de twee eerste. Bij het Blonde d‟Aquitaine ras wachten de veehouders meestal iets langer voor de eerste dekking, omdat de vaarzen dan nog beter uitgegroeid zijn. Daardoor daalt de kans op moeilijke geboorten. Rasverschillen zijn ook bepalend. Melkverassen, in tegenstelling met vleesveerassen, bereiken veel vroeger hun puberteit. Het seizoen waarin verwacht wordt dat de vaars haar puberteit bereikt, heeft ook invloed. Vaarzen die in de winter hun puberteit bereiken, kalven meestal later af als gevolg van de winteranoestrus. Dit komt echter bij Blonde d‟Aquitaine dieren minder voor. De Blonde d‟Aquitaine vaarzen in dit project kalven gemiddeld op een leeftijd van 32,47 maanden voor de eerste keer. Dit is vroeger dan de vaarzen in Frankrijk (33 – 36 maanden). Hierdoor hebben de vaarzen gemiddeld wel meer kans op moeilijke kalvingen, dan in Frankrijk. Het is dus aan de veehouder om te beslissen of hij liever de vaarzen vroeger in productie heeft, of kiest voor gemakkelijke kalvingen. Afkalfproblemen willen de veehouders met Blonde d‟Aquitaine vermijden. Dystocia (het niet kunnen kalven doordat het kalf veel te groot en te zwaar is voor de moeder) zorgt 6 in veel landen voor grote economische verliezen, zowel op korte termijn als op (midden) lange termijn. Directe verliezen zijn het sterven van kalf, koe of beiden tijdens of kort na het kalven. Dit komt in België wel minder voor omdat de dierenartsen hier door hun grote ervaring experten zijn. In tegenstelling met andere landen zal de dierenarts hier bij ons sneller beslissen om bij een moeikijke kalving over te gaan tot een keizersnede. Deze ingreep zorgt natuurlijk voor een extra kost. Een keizernsede kost hier ongeveer 95 euro terwijl dat in het buitenland zelfs het dubbele kan bedragen. Moeilijke geboortes zorgen ook voor meer indirecte economische verliezen. Deze verliezen zijn het gevolg van langere tussenkalftijden, niet drachtige koeien, een langer kalvingseizoen en hogere arbeidskosten. Rekening houdend met het voorgaande is het belangrijk om moeilijke geboorten zo veel mogelijk te vermijden. Tabel 1: Frequenties voor de verschillende manieren van afkalven In tabel 1 zie je hoe vaak moeilijke geboorten voorkomen bij Blonde d‟Aquitaine. Van alle kalvingen zijn 26,2% moeilijke kalvingen en is 9,5% een keizersnede. Dit is veel voor Blonde d‟Aquitaine, want in Frankrijk zou het percentage moeilijke kalvingen slechts 6% zijn. Dit is te verklaren door het feit dat deze projectbedrijven een hoger geboortegewicht halen dan in Frankrijk. En het geboortegewicht bepaalt in grootte mate de kans op dystocia. Het geboortegewicht van mannelijke kalveren is in Vlaanderen gemiddeld 50,48 kg, in Frankrijk is het geboortegewicht gemiddeld 47 kg. Voor vaarskalveren is het geboortegewicht in Vlaanderen gemiddeld 46,86 kg, en in Frankrijk 43 kg. De kans op dystocia is ook groter bij de eerste kalving dan bij volgende. In Vlaanderen komt bij 16,9% van de kalvingen van vaarzen een keizersnede voor, bij multipare koeien is dit bij 4,8% van de kalvingen. De kans op een keizersnede is ook hoger voor mannelijke kalveren (13,6%) dan voor vrouwelijke kalveren (5,5%), dit is een gevolg van het hogere geboortegewicht van mannelijke kalveren. En tussen de bedrijven is er ook een groot verschil in het voorkomen van keizersneden, dit varieert van 3,5% tot 14,4%. Verder hebben ook de voeding, het lichaamsgewicht en het bekkenoppervlakte van de koe een invloed op de kans op keizersnede. De voeding van de koe heeft slechts weinig invloed op het geboortegewicht van het kalf, maar wel op de conditie van de koe. Als de koe ondervoed is, dan stijgt de kans op ziekte en dystocia. Maar ook bij te een te hoge conditie is er meer kans op dystocia. Want dan zorgen vetophopingen in de buikholte en rond het bekken er voor dat de bekkenholte verkleind wordt. De oppervlakte van het bekken moet groot zijn, zodat er veel plaats is om het kalf door te laten. Deze oppervlakte is groter als de koe groter is, dit verklaart de invloed van het lichaamsgewicht van de koe. Grote koeien hebben een groter bekken , maar brengen daarentegen ook grotere kalveren ter wereld. Het is dus wel belangrijk om bij de selectie hiermee rekening te houden. Anders daalt de kans op moeilijke geboorten niet. Een normale tweelingdracht leidt tot de geboorte van twee kalveren. Dit zou voor de veehouder goed moeten zijn, want meer kalveren per koeplaats betekent dat die koeplaats meer opbrengt. Toch zijn tweelingdrachten meestal niet gewenst. Dit komt doordat tweelingen meer kans hebben op verwerpingen (7,4 tegenover 1,2), en er is meer kans dat ze in een verkeerde positie liggen (28,6 tegenover 2,1). En meestal is één van de twee kalveren ook kleiner en/of zwakker. De veehouder moet daardoor de tweeling extra verzorgen, wat dus extra werk betekent. De koe heeft meer kans op lebmaagverdraaiingen, baarmoederontsteking en op het opblijven van de nageboorte. Deze problemen leiden bij Blonde d‟Aquitaine echter niet tot een verlengde 7 tussenkalftijd. Maar de onderhoudskost van de koe is wel hoger dan normaal, omdat de koe twee kalveren moet verzorgen. Meestal zijn de tweelingen van runderen dizygoot, dit betekent dat ieder kalf uit een ander eicel gegroeid is. De kalveren zijn dan niet genetisch identiek en kunnen van geslacht verschillen. Hierdoor ontstaat een ander probleem. In de meeste gevallen vergroeien de placenta‟s van de tweeling, waardoor ook de bloedstroom vermengt. Bij een tweeling die bestaat uit een stiertje en een vaarsje leidt deze vermenging tot een zogenaamde kween, in het buitenland ook weleens een freemartin genoemd. Het vaarsje is dan door de hormonen van het stiertje niet volledig ontwikkeld. Daardoor is ze onvruchtbaar. Figuur 1: Samengegroeide placenta‟s van een dizygote tweeling Bij deze projectbedrijven zijn gemiddeld 3% van de drachten een tweelingdracht. Dit is iets meer dan de 2,6% tweelingen die in Frankrijk voorkomen. Van deze 3% is 46,8% een tweeling die bestaat uit zowel een stiertje als uit een vaarsje. Als er een tweeling geboren wordt, is er dus 46,8% kans dat er een kween geboren wordt. Deze vaars is onvruchtbaar en kan alleen maar afgemest worden. Als op het bedrijf al meer dan genoeg vaarzen aanwezig zijn om mee verder te fokken is dat geen probleem. Maar als er een te kort aan vaarzen is, is dit wel een probleem. Kalversterfte Kalversterfte is een belangrijke verliespost op een vleesveebedrijf, en legt een zware hypotheek op het inkomen. Het meest zichtbare verlies is de verkoopswaarde of kweekwaarde van het kalf. Dit dier had geld moeten opbrengen door de verkoop van vlees, en als het een vaars was door er meer te fokken. Maar er zijn ook kosten die dikwijls vergeten wordt. Zo heeft de landbouwer minder keus aan selectie materiaal, waardoor de genetische vooruitgang vertraagt. Er zijn ook voederkosten. Als het kalf heel jong sterft zijn die bijna verwaarloosbaar, maar voor een jaarling zijn die al hoog. Daarenboven is er de jaarlijkse onderhoudskost voor de koe, zonder de inkomsten van het kalf. Verder zijn er nog eventuele dierenartskosten, kosten voor Rendac en eigen arbeid. Sterfte is net zo natuurlijk als het leven zelf, maar het moet wel vermeden worden. Een veehouder zou moeten streven naar een sterftepercentage van 5%. Bij Blonde d‟Aquitaine kalveren sterft gemiddeld 10,8% van de kalveren. Dit is minder dan het percentage in Frankrijk, en ongeveer gelijk aan de sterfte die voorkomt bij BWB kalveren. En er zijn grootte verschillen tussen de bedrijven, er is één bedrijf dat de streefwaarde van 5% bijna haalt met een sterftepercentage van 5,8%. De meeste sterfte (54,9%) vindt plaats in de eerste levensmaand van het kalf. Dus vooral in deze periode is een goede verzorging en observatie van de kalveren noodzakelijk. De drie belangrijkste doodsoorzaken zijn: ongelukken (33,9%), ademhalingstoornissen (20,3%) en verteringstoornissen (18,2%). Ongelukken zijn bij jonge kalveren meestal kalveren die vertrappelt, of door een koe doodgelegen. Onaangepaste koeienhokken zorgen ook voor ongelukken. De kalveren geraken dan geklemt in hekken of draaipoorten. Bij oudere kalveren zijn het meestal. Maar ook 8 tijdens het geboorteproces doen zich ongelukken voor. Als de kalving te lang duurt en de bloedstroom naar het kalf is niet meer voldoende, dan krijgt het kalf zuurstofgebrek. Het kalf gaat dan de inwendige bloedstroom zo sturen dat de vitale organen (hart en hersenen) nog genoeg zuurstof krijgen, daardoor ontstaat in de andere organen een te kort. Dit verstoort de stofwisseling en, als deze periode te lang duurt, leidt dit tot een te lage pH van het bloed. Het kalf sterft dan. Andere ongelukken die kunnen voorkomen zijn: een vroegtijdig loskomen van de nageboorte, het breken van de navelstreng en trauma‟s (gebroken rug, gebroken ribben) bij het toepassen van zware trekkracht. Zoals je kunt zien in tabel 2 is de sterfte door het voorkomen van ongelukken hoger tijdens en na moeilijke geboorten, dit is nog een reden om dystocia te vermijden. Tabel 2: sterfte tijdens en na het kalven Manier van afkalven % sterfte Natuurlijke kalving 2,9 Lichte trekkracht 2,8 Zware trekkracht 6,7 Keizersnede 8,1 Sterfte door verteringstoornissen (diarree) komt vooral in de eerste levensmaanden voor. Om deze sterfte te vermijden is vooral een goede biest verstrekking noodzakelijk, omdat die er voor zorgt dat het kalf zijn immuniteit bekomt. De biest zorgt in de darm er voor dat de ziekteverwekkers zich niet kunnen ontwikkelen. Verder belangrijk dat de infectiedruk laag is en dat de immuniteit van de kalveren zo hoog mogelijk is. De veehouder moet de rantsoenen steeds geleidelijk aanpassen, want plotselingen veranderingen zorgen dat het verteringsapparaat verstoord wordt. Daardoor krijgen de ziekteverwekkers sneller kans om te ontwikkelen. Na de eerste levensmaanden kom vooral sterfte door ademhalingstoornissen (griep) voor. Om deze ziekte te vermijden is het ook belangrijk om de infectiedruk zo laag mogelijk te houden en de immuniteit zo hoog mogelijk. Het is duidelijk dat in de wintermaanden de kans op griep groter is. Dit komt doordat de grootte temperatuurschommelingen de immuniteit ondermijnen. De lucht is dan meestal ook vochtiger waardoor de ziektekiemen gemakkelijker verspreid worden. Het is belangrijk dat het klimaat in de omgeving van het dier zo goed mogelijk is, dus zeker geen tocht en de luchtvochtigheid niet te hoog. De afvalgassen (CO , ammoniak en methaan) 2 moeten zo snel mogelijk afgevoerd worden, anders irriteren ze de slijmvliezen. Daardoor dringen de ziektekiemen gemakkelijker het kalf binnen. Verder moet het ligbed schoon en droog zijn, zodat daar geen broeinesten van ziektekiemen ontstaat. Bij de bestrijding van zowel verteringstoornissen als ademhalingstoornissen heeft de veehouder een grootte invloed. Als hij de symptomen snel genoeg opmerkt en de ziekte behandelt, dan zullen de meeste kalveren gered kunnen worden. Groei Het is de groei die bepaalt op welke leeftijd het dier verkocht wordt. Want als veehouder moet je de dieren aan de markt leveren als ze het gevraagde gewicht bereikt hebben. Hoe sneller dit gewicht bereikt wordt hoe beter. Bij een hoge dagelijkse groei is de dagelijkse voederbehoefte voor vleesaanzet hoger, maar de slachtleeftijd zal aanzienlijk korter zijn. Als gevolg hiervan zal de behoefte voor onderhoud lager zijn. Doordat de voederbehoefte voor onderhoud lager is bij een hogere groei, is de voederconversie van die dieren ook lager. Een ander voordeel van een hogere groei is dat door het sneller slachtrijp zijn van de dieren, er meer dieren op het bedrijf gehouden kunnen worden. Want dit aantal is beperkt door het aantal NER‟s dat het bedrijf mag produceren. Als dieren sneller slachtrijp is, produceren ze minder NER‟s en mogen er dus meer dieren gehouden worden. De groei is voor een deel afhankelijk van de genetica. Door een goede selectie is het vrij gemakkelijk een hogere groei in te kweken, maar ook het omgekeerde kan gebeuren. Zo is bijvoorbeeld de groei bij het BWB verminderd ten gevolge van een eenzijdige selectie op conformatie. 9 Verder is de voeding van de dieren heel belangrijk. De voeding tijdens de melkfase is voor Blonde d‟Aquitaine meestal goed, doordat de kalveren zogen. Maar tijdens deze fase moet al vast voeder beschikbaar gesteld worden om de magen van de kalveren te doen ontwikkelen. De dieren moeten veel ruwvoeder opnemen om zo de pens te vergroten, en krachtvoeder zorgt voor de ontwikkeling van de penspapillen. Als die ontwikkeling goed is, zal na het spenen de groei van het kalf niet sterk terug vallen. Verder moet het voeder van goede kwaliteit zijn, zodat aan de behoefte van de dieren voldaan wordt. Vooral in de behoefte aan mineralen wordt nog al eens niet voldaan, en Blonde d‟Aquitaine is daar heel gevoelig voor. De kwaliteit moet ook goed zijn zodat de kalveren niet ziek worden, want ziekte zorgt bijna altijd voor een groeistilstand. Omdat zieke dieren minder eten. De huisvesting is voor de groei ook belangrijk. De dieren mogen niet in te grootte groepen gehuisvest zijn. Stieren mogen maximaal met 10 tot 12 bij elkaar staan. Voor zoogkoeien met kalveren geld de norm van 12 tot 16 dieren maximum. Anders heerst er te veel onrust in de groep, omdat er meer agressiviteit in de groep is en er veel competie voor het voeder is. De groei daalt daardoor. Verder moet het hok en de voerplaatsen aangepast zijn aan de grootte van de dieren. En de vloer moet vlak en niet te glad zijn, zodat er weinig kans is op ongelukken. De groei van Blonde d‟Aquitaine vaarzen is in het eerste jaar gemiddeld 0,9828 kg per dag en in gedurende de twee eerste jaren 0,7709 kg per dag. Voor stieren is de groei in het eerste jaar gemiddeld 1,0834 kg per dag en gedurende de twee eerste jaren 1,2330 kg per dag. Dit is een vrij goed resultaat voor de groei en zelfs hoger dan de streefwaarden die voor het BWB ras voorgesteld worden. Besluit Door in te spelen op de drie besproken factoren die de jaargroei bepalen kan een veehouder zijn inkomen zelfs in deze moeilijke periode toch nog verbeteren. Blonde d‟Aquitaine is daar een goed ras voor omdat ze een goede vruchtbaarheid heeft en een hoge groei. Door in het ras goed te selecteren en het management op het bedrijf te verbeteren, kan een veehouder vrij snel de resultaten op zijn bedrijf grondig verbeteren. Daardoor stijgt niet alleen zijn jaargroei, maar dalen ook verschillende kosten. Denk maar aan de uitgespaarde dierenartskosten als er veel minder kalveren ziek worden. En de lagere voederkosten door de betere voederconversie. 10 Inhoudsopgave VOORWOORD ..................................................................................................... 1 SAMENVATTING ................................................................................................. 3 PUBLICEERBAAR ARTIKEL .................................................................................. 4 LIJST MET GEBRUIKTE FIGUREN ...................................................................... 12 LIJST VAN DE GEBRUIKTE TABELLEN ............................................................... 13 LIJST MET AFKORTINGEN ................................................................................. 15 INLEIDING ....................................................................................................... 16 1 OORSPRONG ...................................................................................... 17 2 KENMERKEN ....................................................................................... 18 2.1 Uiterlijke kenmerken ......................................................................... 18 2.2 Voeding .............................................................................................. 18 2.3 Belangrijke ziekte .............................................................................. 19 2.3.1 Robertsoniaanse Translocatie .................................................................. 19 2.3.2 Paratuberculose ..................................................................................... 21 3 VRUCHTBAARHEID ............................................................................. 25 3.1 Tussenkalftijd .................................................................................... 25 3.1.1 Inleiding ............................................................................................... 25 3.1.2 Interval partus – bronst .......................................................................... 25 3.1.3 Interval bronst – conceptie ...................................................................... 28 3.1.4 Resultaten............................................................................................. 30 3.2 De leeftijd bij eerste Partus ............................................................... 34 3.2.1 De lichaamsontwikkeling van de vaars ...................................................... 34 3.2.2 Het ras ................................................................................................. 35 3.2.3 Seizoen ................................................................................................ 35 3.2.4 Resultaten............................................................................................. 35 3.3 Afkalfproblemen ................................................................................ 37 3.3.1 Omgevingsfactoren ................................................................................ 38 3.3.2 Genetische factoren................................................................................ 39 3.3.3 Resultaten............................................................................................. 42 3.4 Tweelingen ........................................................................................ 59 3.4.1 Resultaten............................................................................................. 61 4 KALVERSTERFTE ................................................................................. 64 4.1 Verwerpen ......................................................................................... 64 4.2 Sterfte tijdens het geboorteproces..................................................... 65 4.3 Ongeluk ............................................................................................. 66 4.4 Ademhalingsstoornissen .................................................................... 66 4.4.1 Omgevingsfactoren ................................................................................ 67 4.4.2 Individu ................................................................................................ 68

Description:
Minimizing calving difficulty in beef cattle. Prepared for the. Minnesota .. Tweelingdracht bij melkkoeien: Een extra zorg. Melkveebedrijf, 2009 (1)
See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.