'Ng 41 !tr'' OP' KLASSIEKEN Nederlandse Letterkunde KLASSIEKEN Nederlandse Letterkunde REDACTIE: Dr. P. J. A. M. BUIJNSTERS Dr. A. VAN ELSLANDER Dr. W. P. GERRITSEN Dr. M. H. SCHENKEVELD Dr. A. KEERSMAEKERS Dr. J. P. NAEFF Dr. J. G. STERCK Uitgegeven in sarnenwerking met de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde DIEDERIC VAN ASSENEDE FLORIS ENDE BLANCEFLOER Uitgegeven met inleidinq en aantekeningen door J. J. MAK 3DE DRUK/3DE OPLAAG t 91005 TJEENK WILLINK/NOORDUIJN, CULEMBORG, 1976 3e oplaag © 1976 Tjeenk Willink/Noorduijn B.V., Culemborg, ISBN 90 11 91005 2 Educaboek Industrieweg 1, Culemborg. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door mid- del van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. VOORBERICHT BIJ DE TWEEDE DRUK lk heb voor de herdruk van Floris ende Blancefloer dankbaar gebruik gemaakt van de kritische op- en aanmerkingen van Dr. C. A. Zaalberg en de correcties en aanvullingen, inz. bij de inleiding van Prof. Dr. G. De Smet. lk ben beide geleerden ten zeerste erkentelijk voor de aandacht aan deze uitgave besteed. Intussen herhaal ik, wat ik aan 't slot van de inleiding van de eerste druk schreef: voor serieuze kritiek houd ik mij gaame aanbevolen. VOORBERICHT BIJ DE DERDE DRUK De derde druk is ongewijzigd. 5 INLEIDING Floris ende Blancefloer is de middelnederlandse vertaling van een frans gedicht, waarin de oudste redactie is overgeleverd van het „meest gelezen verhaal van de Middeleeuwen". De dichter, wiens schepping zoveel succes heeft geboekt, kennen wij met. Hij moet ergens in Noord-Frankrijk hebben geleefd omstreeks het midden van de 12e eeuw. Zijn Floire et Blancheflor, geschreven tussen 1155 en 1173, is slechts bewaard gebleven in drie veel jongere handschriften, waarin de oorspronkelijke tekst helaas niet onbedorven tot ons is gekomen Er moeten in de 1. tijd, dat het oudste handschrift werd geschreven (1288), er ook nog andere in omloop zijn geweest, die althans op bepaalde plaatsen een betere lezing hadden. Dat volgt niet alleen uit de overeenkomstige afwijkingen, die twee of meer bewerkingen in andere talen gemeenschappelijk tegenover het Frans vertonen, maar ook reeds uit een nauwkeurige vergelijking van een van die bewerkingen, zoals de middelnederlandse, met de franse hand- schriften. In beide gevallen stuit men op motieven of wendingen, Hs. A ( = Parijs, Bibl. Nat. no. 375, gedateerd 1288), Hs. B (= Parijs, Bibl. Nat., fonds francais 1447, beg. 14e eeuw) en Hs. C (= Parijs, Bibl. Nat., fonds francais 12562, 14e-150-eeuw, een slecht afschrift van de redactie in Hs. A); een fragment van 1156 verzen in een redactie, die nu eens met AC, dan weer met B overeenstemt, bevindt zich in Hs. Vaticaan, Pal. Lat. 1971 (begin 13e eeuw ?). Dit zijn de handschriften, die de zgn. „version aristocratique" of liever „version idyllique" (zie ben.) bevatten. De tweede lezing, de zgn. „version populaire" of „d'aventures" is slechts in een enkel hand- schrift overgeleverd, nl. Hs. D ( = Parijs, Bibl. Nat., fonds francais no. 19152, 13e eeuw), waarvan een fototypische reproduktie met inleiding is uitgegeven door E. Faral (Parijs 1934). — Beide versies (de „version idyllique" naar Hs. A) zijn uitgegeven door Ed. Du Meril Floire et Blanceflor etc. (Paris 1856) en F. Kruger Li Romani de Floire et Blatt- chefior (Berlin 1938), de „version idyllique" alleen en wel naar Hs. A door I. Bekker Fiore and Blanceflor (naar een afschrift van Uhland van Hs. A) (Berlin 1844) en W. Wirtz Fiore et Blancheflor etc. (Frankfurt 1937) (een onbetrouwbare tekst), naar hs. B door Marg. M. Pelan Floire et Blancheflor, 2e ed. (Paris 1956). 7 die tegenover de corresponderende plaatsen in het Frans een evident oorspronkelijker indruk maken. Het is jammer, dat ofschoon de wetenschappelijke belangstelling voor de Floire et Blancheflor reeds dateert van de eerste helft van de 19e eeuw, nog steeds niemand er zich toe heeft gezet de oorspronkelijke tekst met behulp van de vele middeleeuwse bewerkingen in andere talen te reconstrueren. Met des te meer ijver heeft de wetenschap zich geworpen op het vraagstuk van de oorsprong van het verhaal of, wat op het- zelfde neerkomt, van de bron of bronnen, die de franse anony- mus heeft gebruikt. De romantische instelling met haar voor- liefde voor het oosten heeft de oudere onderzoekers hier echter veelal op een verkeerd spoor geleid 1. Pleitte men voor een byzantijnse perzische of arabische oorsprong, men vond 2, 3 4 gerede bijval. De kampioenen voor een autochtone, een westerse, een franse schepping daarentegen kregen geen ge- 5 hoor of ondervonden felle kritiek. Zo wil nog onze Leendertz 6 na kennis genomen te hebben van de theorieen van zijn voor- gangers, een eigen poging wagen tot oplossing van dit probleem. Hij gaat daarbij zeer serieus te werk, d.w.z. hij onderzoekt stuk voor stuk de opeenvolgende motieven, waarop de roman is gebouwd. Maar het ontgaat hem ten enenmale, dat hij juist bij dit bronnenonderzoek de dupe wordt van de eenzijdige „orientatie" (dit woord hier letterlijk te nemen als „oosterse gerichtheid") van de 19e-eeuwse romanisten. Zo was hem . — om een zeer belangrijk motief te nemen — het zich verbergen van de minnaar in een mand om zo bij de geliefde binnen te dringen uitsluitend uit de oosterse literatuur bekend. Waren Een overzicht van de theorieen tot het begin van deze eeuw gaf J. Reinhold Floire et Blancheflor (Paris 1906), een beknopte samenvatting bij Leendertz in de inleiding tot zijn nog te nemen uitgave van de mnl. bewerking biz. XL e.v. 2 Ed. du Meril in de inleiding tot zijn uitgave (zie noot 1 op blz. 1). 3 I. Pizzi Le Somiglianze e le Relazioni tra la Poesia Persiana et la nostra del Medici Evo in Mem. d. Reale Acad. d. Scienze di Torino, Ser. seconda, Tomo XLII (1892) p. 253 seg. 4 G. Huet Sur l'origine de Floire et Blanchefieur in Romania 28 (1899) p. 348 suiv. A. Ch. Gidel Etudes sur la litterature grecque moderne (Paris 1856) p. 246 suiv.; in zekere zin ook Reinhold (zie noot 2). P. Leendertz Jr. Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede (Leiden 1912), Inl., blz. XLVIII e.v. 8 zijn voorgangers dichter bij huis gebleven, ze zouden hebben opgemerkt, dat dit motief zelfs het centrale thema vormt van een der fabliaux Spargo, die er een opzettelijk onderzoek naar 1. heeft ingesteld komt dan ook tot de conclusie, dat het in het 2, westen voldoende verbreid was en een frans dichter er niet buiten de eigen cultuurgemeenschap naar behoefde te gaan zoeken. Wanneer men ons verhaal rustig leest en daarbij opmerkt, hoe christelijk de wereld is, waarin het speelt — ik herinner slechts aan het zweren op relieken, het optreden van een „bisschop" in de raad van de emir, het huwelijksceremonieel in een „munster" — hoe on-, ja anti-mohammedaans het in dat mohammedaanse, overigens nauwelijks localiseerbare oosten toegaat — men denke aan de vulgair-westerse opvatting van het polytheisme der (streng monotheistische) Arabieren, hoe onwezenlijk dat „Babylonie" er uit komt te zien in de ogen van de dichter, die twijfelt met, of Lozinski heeft het juiste getroffen, toen hij de Floire et Blancheflor een oorspronkelijke franse schepping noemde met wat primitieve „turquerie" 3. Binnen de westerse cultuurgemeenschap is er eveneens, zij het minder fel, gestreden over de oorspronkelijkheid, althans onafhankelijkheid van Floire et Blancheflor ten opzichte van andere romans op het thema van de liefde tussen christen en heiden. Meer bepaald heeft de verhouding tot Aucassin et Nicolete de pennen in beweging gebracht. Totdat ook in deze het onderzoek van de laatste decennia uitkomst bracht. De tal- rijke voorbeelden van deze liefde, die Scheludko bijeen heeft geplaatst 4, hebben de jongste uitgeefster van onze roman 5 er van overtuigd, dat in elk geval aan dit argument van de afhan- kelijkheidstheorie geen enkele waarde mag worden toegekend. 1 Recueil general et complet des fabliaux des XIIIe et XIVe siecles, uitg. d. A. de Montaig- Ion en G. Raynaud, t. 2, p. 183 suiv. 2 J. W. Spargo The Basket incident in Fl. and Bt., in Neuphilol. Mitteilungen 28 (1927) p. 69 seq. In Literaturblatt fur germanische and romanische Philologie 1942, p. 39 suiv. 4 Zur Entstehungsgeschichte von Aucassin et Nicolete in Zeitsch. flit romanische Philologie 42, S. 458 if. 6 Marg. M. Pelan in de Introduction van haar in noot 1 op blz. 1 genoemde uitgave, p. XXVI. 9