UvA-DARE (Digital Academic Repository) ‘Bij wijze van museum’ : oorsprong, geschiedenis en toekomst van Museum Willet-Holthuysen, 1853-2010 Vreeken, H. Publication date 2010 Link to publication Citation for published version (APA): Vreeken, H. (2010). ‘Bij wijze van museum’ : oorsprong, geschiedenis en toekomst van Museum Willet-Holthuysen, 1853-2010. [, Universiteit van Amsterdam]. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:11 Jan 2023 I. GEROEMD 1 De collectievormers. Abraham Willet en Louisa Willet-Holthuysen, een biografische verkenning, tot 1895 Beginnend verzamelaar, tot 1861 In 1853 schilderde Johan Georg Schwartze de 28-jarige kunstverzamelaar Abraham Willet in zijn studeerkamer, waarschijnlijk in zijn ouderlijk huis aan de Keizersgracht 522 (afb. 1.1). Het is het vroegst gedateerde portret dat van Willet bekend is. Schwartze behoorde in het midden van de negentiende eeuw tot de toonaangevende portrettisten van Nederland. Willet, die in 1851 kunstlievend lid was geworden van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae zal hem uit dat circuit hebben gekend.107 Hij is weergegeven als een gesoigneerde jongeman, zittend op een ‘chaise longue’ en omringd door kunstwerken en boeken. De kunst in het vertrek is, voor zover identificeerbaar, eigentijds en Frans georiënteerd. Enige bravoure lijkt hem - ambteloos burger, welgesteld vrijgezel en beginnend verzamelaar - niet vreemd.108 Willet kreeg zijn belangstelling voor kunst en literatuur van huis uit mee. Hij groeide op in een gegoed en kunstzinnig doktersmilieu, waarin hij op 25 mei 1825 werd geboren (zie Bijlage II).109 Zijn vader, Abraham Willet sr, studeerde medicijnen in Leiden in de roerige 107 Verslag Arti 1851, 49 nr 474. Arti et Amicitiae kende drie soorten leden. Kunstenaars waren ‘qualitate qua’ werkende leden en verzamelende leden kunstlievende. Willet behoorde tot de laatste categorie. Degenen die zich op enigerlei wijze op het gebied van de kunsten hadden onderscheiden konden in aanmerking komen voor het erelidmaatschap. Deze eer viel Abraham Willet in 1869 vanwege zijn aandeel in de wapententoonstelling ten deel. Over Arti, zie verschillende bijdragen in Heij/De Roever/Reynaerts 1989 en De Vries 1990. 108 Een houding die hij zich mede dankzij zijn vaderlijk erfdeel zal hebben kunnen veroorloven. De precieze hoogte van het bedrag heb ik bij gebrek aan een boedelscheiding niet kunnen achterhalen. Op basis van een door de weduwe Willet opgestelde memorie van successie kan echter worden gereconstrueerd dat die som ongeveer f. 187.500,- moet hebben bedragen, zie ook de Inleiding van deze studie. Een in opdracht van Abraham Willet vervaardigde spiegellijst uit 1857, gesneden met zijn familiewapen en trofeeën van de vrije kunsten (inv.nr KA 6788), laat al evenmin twijfel bestaan over de ambities van de jonge collectionneur. Van der Pluym 1954, afb. stofomslag, mogelijk omdat de auteur meende met een object uit de achttiende eeuw van doen te hebben. 109 SAA, BS, G. 1825, dl 6 fol. 3. Gedoopt 19-06-1825 in de Oude Kerk te Amsterdam. Over het geslacht Willet, zie Willet 1912, 436-439 en vooral Willet 1931/32, [357]-365. Aantekeningen voor beide lemma’s door M.G. W[ildeman] bevinden zich in CBvG, dossier Willet, nr VFAMNL 046995, zie ook nrs VFAWNL 000916 en VFDRNL 002680 (diverse familieadvertenties en -drukwerk). 35 jaren van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk.110 Na zijn promotie in 1813 vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij een bloeiende praktijk opbouwde als arts met een specialisme in verlos- en vroedkunde.111 In 1819 trouwde hij met Jacoba Elisabeth Swarts, dochter van een vooraanstaand medicus. Het echtpaar kreeg zes kinderen van wie er twee jong stierven. Abraham jr, Bram voor intimi, groeide op in het doktershuis aan de Keizersgracht, samen met zijn oudere broer Dirk en zijn zusters Kee en Margot. Evenals veel andere welgestelde Amsterdammers uit de grachtengordel brachten de Willets de zomermaanden op het platteland door. Vanaf 1839 verbleven ze op Het Oude Koningshuis, een van oorsprong zeventiende-eeuwse buitenplaats bij Sassenheim die tot 1851 in eigendom van de familie zou blijven.112 Daar genoot het gezin van het buitenleven, ver van de beslommeringen van de grote stad. Maurits van Lennep, zoon van de gevierde letterkundige Jacob van Lennep en studievriend van Abraham jr, verhaalt in zijn memoires veelvuldig van diners en logeerpartijen in Het Oude Koningshuis, waar onder anderen leden van de families Van Lennep, Vriese en Den Tex geziene gasten waren.113 Het nog regelmatig de kop opstekende beeld van Abraham Willet jr als een enigszins armlastige jongeman wordt door contemporaine bronnen gelogenstraft. Zijn ouders waren geheel opgenomen in de Amsterdamse elite.114 Willet sr bezat een uitgebreide kring van vrienden, kennissen en dankbare patiënten.115 Een hoogtepunt in zijn carrière was zijn 25-jarig jubileum als arts dat op 13 110 Willet stamde af van Franse protestanten die na de Herroeping van het Edict van Nantes (1685) om geloofsredenen naar de Noordelijke Nederlanden waren uitgeweken. Van de Napoleontische overheersing van Nederland moest hij niets hebben, zoals blijkt uit een bewaard gebleven ‘zang’ van zijn hand, zie Willet s.a. 111 Zie Lindeboom 1984, 2175. 112 Zie Lutgers/Hofdijk 1855, ongep. [afb. 7]. De prent is in enigszins afwijkende staat in diverse exemplaren aanwezig in de museumverzameling (inv.nr A 56609). Het Oude Koningshuis lag ten tijde van de bewoning door de Willets temidden van ‘moes- en broeituinen, boomgaarden, fraai park, eiland, bosschen, wandelingen en weiland’, zie Van der Aa 1845, 561. In 1852 werd het huis voor afbraak verkocht, maar sloop bleef uit. Zie ook Pex, te verschijnen. Met dank aan de auteur, met wie informatie over Het Oude Koningshuis en zijn bewoners is uitgewisseld. 113 SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-e, cahier 5, 445 ‘Op het Koningshuis was altijd open hof, en Zondags meestal een groot diner’, 449 en 450. Vermeldingen van soortgelijke strekking komen voor in diverse briefwisselingen van de families Van Lennep, Vriese en Den Tex. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 268. Brief van Anna Louisa van Lennep aan haar jongere broer Jacob, 20-08-1846 en SAA, toeg.nr 199A (Archief Den Tex en Bondt), inv.nr 15A. Brief van Gerrit Vriese, een broer van Willets studievrienden Felix en Willem, aan C.J.A. ‘Koo’ den Tex, 15-07-1850. 114 Zij het dat de Willets, evenals de andere hier genoemde families, te rekenen zijn tot de ‘tweede coterie’, zie Bruin 1980, 32, 33, 36. A. Willet sr behoorde aan het eind van zijn leven tot de hoogst aangeslagenen in de directe belastingen van Nederland, wat een fiscale grondslag bood tot verkiesbaarheid als lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal, zie Van der Burg/Ten Houte de Lange 2004, 391. 115 Van dat laatste getuigen geschenken met gelegenheidsinscripties ter ere van dr Willet, zie Vreeken 1998, nrs 322, 323. Daarnaast bevindt zich in particulier bezit een porseleinen presenteerblad waarop in vergulde letters 36 maart 1838 werd gevierd. Bij die gelegenheid schreef David Jacob van Lennep, hoogleraar in de klassieke talen en geschiedenis aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre, de feestrede Abrahamo Willet Feliciter! Zijn zoon Jacob, de al eerder genoemde dichter, verzorgde de Nederlandse vertaling ervan.116 In 1855 zouden de families Willet en Van Lennep nauw aan elkaar verwant raken door het huwelijk van Keetje Willet met David van Lennep, de oudste broer van Maurits en een geducht fuifnummer.117 Het ging Willet sr financieel voor de wind; hij moet goed aan zijn praktijk hebben verdiend. In 1833 liet hij zich portretteren door de society-schilder Jan Adam Kruseman. De kunstenaar beeldde de 43-jarige medicus in de bloei van zijn leven af, het boek in zijn hand verwijst naar zijn werkzaamheden als arts.118 Vijf jaar later vervaardigde Kruseman het tegenstuk, namelijk Willets modieus geklede echtgenote.119 De met de jaren toegenomen rijkdom van het echtpaar blijkt uit een overzicht dat Willets boekhouder in 1844 ter gelegenheid van hun zilveren huwelijksfeest opstelde.120 Het document toont aan dat het vermogen toen ruim f. 700.000,- bedroeg, een vertienvoudiging ten opzichte van het kapitaal dat vader Willet in 1825 bezat.121 Kortom, de ouders van Abraham Willet waren zeer welgesteld, omgerekend naar huidige maatstaven zou de familie nu meervoudig miljonair zijn geweest. Deze groei was in hoofdzaak te danken aan erfenissen en legaten. Later kwamen daar de opbrengsten uit obligaties, effecten en aandelen bij. Voorts bezat hij - naast het buiten in Sassenheim - een aantal huizen en erven in Amsterdam. een bedankbrief is geschilderd. Dat de gevierde arts ook wel eens ‘min poëtisch’ uit de hoek kon komen, valt te lezen in Van Lennep 1910, dl 1, 277, dl 2, 300. 116 Zie Van Lennep/Van Lennep 1838. 117 Zie Van Lennep 1958, 178. Op 1 november 1855 trouwde Angela Cornelia ‘Kee’ Willet met mr David Jacob van Lennep, de oudste zoon van de schrijver. Het huwelijk liep stuk, reden waarom Kee haar jongste dochter Lizzy goeddeels alleen opvoedde. Volgens Maurits van Lennep kwamen moeder en dochter af en toe nog wel eens bij ‘tante Willet-Holthuysen’ op bezoek. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 517, brief 66. Ongedateerde brief van Maurits van Lennep aan zijn broer David. Bezoekende familieleden met kinderen zouden de aanwezigheid van speelgoed in de boedel van het kinderloze echtpaar Willet-Holthuysen kunnen verklaren (zie Bijlage VIII). 118 Inv.nr SA 55032. Het portret, inclusief lijst f. 342,-, wordt vermeld in het zogeheten schilderboek van J.A. Kruseman, zie Renting/Lipke Deetman 2002, nr 207. Sinds 1932 was het schilderij - met zijn pendant (zie volgende noot) - in bruikleen bij Museum Willet-Holthuysen; in 2005 zijn beide portretten door het echtpaar Meischke-Willet aan het museum geschonken, zie Verslag Gemeentemusea 1932, 1933, 12, Jaarverslag AHM/MWH 2005, 2006, 3 afb. 119 Inv.nr SA 55033. Voor een bedrag van f. 442,- voorkomend in eerder genoemd schilderboek van Kruseman, zie Renting/Lipke Deetman 2002, nr 343. 120 ‘Staat aantoonende den oorsprong en den aanwas van het finantieel vermogen van den Weledelgeboren Heer Abraham Willet, opgemaakt den 9 December 1844, by gelegenheid van zijn Vijfentwintig Jarig Huwelyksfeest, door zijn Boekhouder J.H. Rocquette’. AHM, Archief MWH. 121 Ibid. Zo erfde dr Willet in 1829 f. 74.913,- van zijn moeder en in 1833 ontving hij na het overlijden van zijn schoonvader Dirk Swarts een bedrag van f. 181.694,-. Voorts bezat hij obligaties in onder meer de Maatschappij van Weldadigheid, aandelen in een aantal schepen en in de Maatschappij voor Zijdeteelt. 37 Abraham Willet sr behoorde niet alleen tot de financiële, maar ook tot de culturele elite in Amsterdam. Zo bezat hij een uitgebreide bibliotheek, evenals een schilderijenverzameling van eigentijdse Nederlandse meesters, voornamelijk landschappen en stillevens.122 Daarnaast was hij een gedreven amateur-beoefenaar van de dichtkunst, lid van het zoölogisch genootschap Natura Artis Magistra, kortweg Artis, waar ook fameuze muziekavonden werden gegeven, en sinds 1849 lid van Arti et Amicitiae.123 In hetzelfde jaar kondigde dokter Willet om gezondheidsredenen het einde van zijn praktijk aan. Twee jaar later stierf hij; de weduwe Willet-Swarts zou haar man achttien jaar overleven. Zoon Dirk zette de medische traditie in de familie voort. Abraham jr zou geen maatschappelijke carrière maken en was daarmee een buitenbeentje. De meeste verzamelaars in Amsterdam waren in de financiële sector of de koophandel werkzaam. Op veertienjarige leeftijd deed Willet jr toelatingsexamen voor de Latijnse School, waar hij leerde lezen, schrijven en spreken in Latijn.124 Op de universiteit werden de colleges in die taal gegeven, dus wie verder wilde studeren moest over een gedegen kennis ervan beschikken. Van 1844 tot 1851 stond hij ingeschreven als student in de rechtsgeleerdheid aan het hoofdstedelijke Athenaeum Illustre.125 Het Athenaeum had geen bevoegdheid om examens af te nemen, daarvoor moesten studenten zich inschrijven aan de universiteit van Leiden of Utrecht. Sommigen, zoals Willet, deden dat alleen in het jaar dat ze examens aflegden. 122 Na het overlijden van Jacoba Willet-Swarts in 1869 kwamen de schilderijen in het Oudezijds Heerenlogement onder de hamer. Er werden in totaal ruim 100 werken verkocht, vooral landschappen, genretaferelen en stadsgezichten, zie Catalogus 1869, nrs 1-98. Eén werk, een jachtstilleven van Arnoldus Bloemers (inv.nr SA 3487), maakt deel uit van het legaat Willet-Holthuysen. Ibid., nr. 2. 123 Over de literaire productie van dr Willet is weinig bekend. In een ‘in memoriam’ voor zijn neef Jeronimo de Vries, stadsgriffier, letterkundige en kunsthandelaar, wordt hij als letterkundige vermeld, zie Ter Haar 1853, 187. Of Willet jr, net zoals zijn vader, ambities had om zelf te schrijven is niet bekend. Wel onderhield hij zijn leven lang contacten met schrijvers en dichters, onder wie Willem Hofdijk en Johannes Hilman. SAA, toeg.nr 395 (Archief Natura Artis Magistra) inv.nr 2348 en Verslag Arti 1849, 48. Over het muziekleven bij Artis, de ontmoetingsplaats voor ‘tout Amsterdam’, zie Mehos 2006. 124 Voor die tijd zal hij aan de Franse School les hebben gehad. Bij zijn afstuderen aan de Latijnse School, een periode waarover we weinig weten, kreeg hij op 8 maart 1844 een prijsboek met opdracht uitgereikt: M.F. Dandré-Bardon, Gewoonten der aloude volken; behelzende de godsdienstige burgerlyke en krygsgebruiken der Grieken, Romeinen, Israëliten en Hebreeuwen […] , 4 dln, Amsterdam 1786 (inv.nr LA 1086). Niet vermeld in Spoelder 2000. 125 Zie Te Winkel 1913, 471. Het Athenaeum was de voorloper van de in 1877 opgerichte Gemeente Universiteit, vanaf 1961 Universiteit van Amsterdam geheten. SAA, toeg.nr 282 (Archief Orde der Hoogleeraren van het Athenaeum), inv.nr 10. ‘1844, A. Willet, vak van studi regten, Keizersgracht bij de Leidsche Straat’, gerecenseerd op 22-12-1845, 02-11-1846, 22-10-1847 en 02-10-1848. Voor zijn inschrijving in Leiden, zie Du Rieu 1875, 1338. 38 In zijn eerste studiejaar volgde Willet colleges in Amsterdam en was hij als rechtenstudent in Leiden ingeschreven.126 Zijn studie verliep onregelmatig. Vanaf 1848 wordt zijn naam niet meer in de leerlingenlijsten van het Athenaeum vermeld.127 Uitsluitsel geeft de ledenlijst van het studentencorps Ne Praeter Modum (Niet over de schreef), waarvan Willet sinds het begin van zijn studie lid was. In 1852 is zijn naam doorgestreept met de mededeling ‘opgehouden te studeren’.128 Er is ongetwijfeld een verband tussen het overlijden van zijn vader in 1851 en de beëindiging van zijn studie. Met zijn aanzienlijke erfdeel kon hij gaan doen wat hij het liefste wilde: kunst verzamelen. Het is duidelijk dat Abraham Willet geen modelstudent was, dit in tegenstelling tot zijn broer die in 1845 cum laude was gepromoveerd.129 Behalve van Ne Praeter Modum was Willet lid van enkele andere verenigingen. Hij stond ingeschreven bij Literis et Artibus (Voor de Letterkunde en de Kunsten), waarvan de naam zeker aantrekkingskracht op hem zal hebben uitgeoefend, en bij het in 1841 opgerichte Nos Iungit Amicitia (Ons verbindt de Vriendschap).130 Willet zal zich jaarlijks de door het corps uitgegeven Amsterdamsche Studenten-Almanak hebben aangeschaft, waarin gegevens van alle docenten en studenten te vinden waren, evenals de colleges, een verslag van het voorgaande studiejaar en de ‘mengelingen’, verhalen en gedichtjes van de studenten zelf. Zijn naam staat in ieder geval van 1845 tot 1850 in de boekjes vermeld, maar bijdragen van zijn hand zijn niet bekend. Opmerkelijk is een artikel in de almanak van 1851 getiteld ‘Meisjens’, 126 Op het Athenaeum kreeg hij les in logica en psychologie van Petrus Joannes Veth en geschiedenis, Grieks en Latijn van Johannes Bosscha sr. Over Willets studie in Leiden is weinig bekend. In 1844/45 liet hij zich aan de juridische faculteit inschrijven, onder rector Hendrik Willem Tydeman II, zie Van Lieburg/Van Lieburg 1985, 1338. In de museumverzameling, AHM, Archief MWH, berusten vier documenten met betrekking tot Willets studie in Leiden. 127 Vanaf 1845/46 bleef Willet bij Bosscha lessen in klassieke (Romeinse) geschiedenis volgen, terwijl hij van Hugo Beijerman onderricht kreeg in de vaderlandse geschiedenis. In het derde studiejaar volgde Willet zijn eerste colleges rechtsgeleerdheid en statistiek bij Cornelis Anne den Tex en rechtsinstelling bij Jacob van Hall. Ook in zijn laatste studiejaar bleef Willet bij genoemde hoogleraren les volgen - bij Den Tex ‘jus naturae’ (geschiedenis van het klassieke recht, strafrecht en Europese politiek) en bij Van Hall ‘de digeris et pandectus’ (over ordenen en uiteenzetten). 128 SAA, toeg.nr 1215 (Archief Ne Praeter Modum) inv.nr 42. Ne Praeter had naast de functie van gezelligheidsvereniging, ook een semi-onderwijstaak. Als nieuweling schreef Willet voor het corps in zijn eerste studiejaar een essay over Tiberius Claudius Nero (keizer Tiberius). Over Ne Praeter, zie Knegtmans 2007, 99, 109. 129 Zie Van Lieburg/Van Lieburg 1985, 1326. 130 SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-c, cahier 3, 204 en 206 (Literis et Artibus). Zie met betrekking tot Nos Iungit Amicitia SAA, toeg.nr 1215 (Archief Ne Praeter Modum), inv.nr 1824, 14-11-1844, de dag waarop Willet bij het gezelschap werd geïntroduceerd door Dirk van Lennep. Daarna moet hij zelf lid zijn geworden, aangezien hij vanaf 1845 zelf introducés meenam. Ibid., op 18-02-1845, 29-12-1845, 22-12- 1848, 22-02-1849 en 04-12-1849. Willets studievrienden Koo den Tex, de gebroeders Vriese en Pieter Six waren eveneens lid van Nos Iungit. Over deze vereniging, zie Knegtmans 2007, 109. 39 waarvan de anonieme auteur zich een halve eeuw later als Maurits van Lennep bekend maakte. Uit een badinerende passage - waarin ene Louise en Bram tot wederzijds ongenoegen met elkaar worden vergeleken - kan worden opgemaakt dat Abraham Willet en Louisa Holthuysen elkaar toen al kenden.131 Willet onderhield tijdens zijn studiejaren een hartelijke vriendschap met Maurits van Lennep (afb. 1.2).132 In zijn memoires schetst deze enkele vermakelijke anekdotes over zijn vriend. Zo placht Bram, zoals hij Abraham noemde, altijd laat naar bed te gaan, meestal niet voor drie uur ‘s nachts. Om die reden stond hij nooit voor het middaguur op. Vrienden die een overnachtingsadres nodig hadden, konden tot diep in de nacht bij hem thuis aan de Keizersgracht aanbellen. Maurits zelf sliep meer dan eens op de sofa in Willets zitkamer. Als hij ‘s morgens zijn gastheer wekte, ‘dan trof het mij altijd dat hij in zijn overhemd sliep en er dus elken dag een schoon aantrok’.133 Voorts raakte Willet op het Athenaeum bevriend met de broers Willem en Felix Vriese, evenals met Koo den Tex, de latere burgemeester van Amsterdam.134 Net als Abraham Willet ontwikkelde Felix Vriese tijdens zijn studietijd een passie voor kunst, die later uitmondde in een kleine verzameling schilderijen van eigentijdse meesters.135 131 Zie Van Lennep 1851, 89. ‘Een meisjen is gaarne geplaagd, al is het ook met een leelijken jongen, hoewel dit niet zeer beleefd is, maar waar een meisjen niets van houdt, en waaraan ze groot gelijk heeft, met een ander vergeleken te worden. “He! Vindt ge niet, dat Louise net op onzen Bram gelijkt”. Onwillekeurig kijken Louise en Bram elkander aan, en geen van beide gevoelt zich door de vergelijking gestreeld. O ik heb het zoo dikwijls bijgewoond, dat ouders door diergelijken uitroep, of het hart van den jongeling of dat van het meisjen wondden.’ Ruim een halve eeuw later gaf Maurits van Lennep enigszins beschaamd toe dat hij de schrijver van het stukje was geweest, waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de passage op zijn vriend en diens latere vrouw betrekking heeft. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-c, cahier 3, 206. 132 Van Lennep vermeldt dat Willet hem ‘veel vriendschap [had] bewezen’. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-e, cahier 5, 445. 133 SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-c, cahier 3, 207. Willet ging in zijn jonge jaren als een ‘dandy’ gekleed. Het was in de negentiende eeuw gewoonte dat heren, na één dag een overhemd gedragen te hebben, alleen losse boord en manchetten verwisselden. Het hemd zelf hielden ze nog een tijdje aan. 134 C.J.A. den Tex, een zoon van de al eerder genoemde hoogleraar. KB, afd. Handschriften, 424 B7. Brief van Daniel Franken aan [?] de Vries, 28-07-1878. Den Tex had naar eigen zeggen weinig op met kunst, zo bleek tijdens zijn burgemeesterschap met betrekking tot de schilderijen in het Trippenhuis: ‘maar den Tex is een van die mensen, die, hoewel bekennende aan kunst niets geen verstand te hebben, toch ook op dat punt zijn eigen ideeën wil doordrijven en het niet velen kan, dat een ander er zich mee bemoeit.’ 135 Over Felix’ verzamelactiviteiten is weinig bekend. SAA, toeg.nr 199 (Archief Den Tex en Bondt) inv.nr 16. Brief van Felix Vriese aan Koo den Tex, 09-09-1852, waaruit blijkt dat de familie Vriese de Tentoonstelling van Levende Meesters in Den Haag heeft bezocht. Felix had een hoge prijs, een niet nader aangeduid schilderij, op zijn ‘rembrandtnommer’ gewonnen en vraagt Koo deze op te halen. ‘Indien ik meer zoo gelukkig zal zijn, dan zal ik na verloop van tijd een fameus cabinet van schilderijen krijgen.’ In 1895 liet de weduwe Vriese-Schiff 23 schilderijen na aan de Vereeniging tot Vorming van een Verzameling van Hedendaagsche Kunst te Amsterdam. Schriftelijke mededeling van Cornelia Fanslau, historica te Berlijn, 04-05-2009. De vroegere studievrienden Felix en Abraham behoorden in 1874 tot de oprichters van genoemde vereniging. 40 Hoewel directe bronnen ontbreken, is het niet ondenkbaar dat de kunstliefde van beide jongeheren is gestimuleerd door Johannes Bosscha sr., hoogleraar geschiedenis aan het Athenaeum.136 Deze zette zich vanaf zijn benoeming aan het Athenaeum in 1838 vol overgave in voor de eigentijdse kunst. Bosscha constateerde een leemte in het kunstonderwijs, het ontbrak volgens hem aan goed onderricht in de historieschilderkunst. Om in deze onbevredigende situatie verbetering te brengen gaf hij regelmatig lezingen over historische onderwerpen, ‘toegepast op het gebied der schoone kunsten’, die druk werden bezocht, ook door studenten.137 Na de beëindiging van zijn studie verbleef Willet diverse malen in Parijs, de onbetwiste kunsthoofdstad van Europa in die tijd.138 Informatief in dit verband is een passage in de memoires van Maurits van Lennep. In de zomer van 1856 was Willet in Parijs en Fontainebleau, niet ver van het kunstenaarsdorp Barbizon, waar zijn vriend hem opzocht. Eerst liet Abraham hem het keizerlijke paleis en de tuinen zien. Vervolgens maakten ze een rijtoer en een wandeling die iedere liefhebber van het landschap in die omgeving toen ondernam. In het bos van Fontainebleau bezochten ze dezelfde schilderachtige boomgroepen en rotsformaties, zoals de ‘Gorges Franchard’ en omgeving, die de inspiratiebron vormden voor de toen in Barbizon werkende schilders en fotografen.139 De volgende dag keerde Van Lennep terug naar Parijs, Willet bleef nog wat langer in Fontainebleau. Gezien de interesse die de jonge kunstliefhebber op dat moment voor eigentijdse schilderkunst had, is het 136 Bosscha was lid van Arti et Amicitiae, de Hollandsche Maatschappij van Kunsten en Wetenschappen en Artis. Tevens ijverde hij voor de oprichting van standbeelden en gedenktekens, en werd door zijn inspanning de prentenverzameling van het Rijksmuseum (in het Trippenhuis) eens per week opengesteld voor leerlingen van de tekenacademie. Daarnaast had hij zitting in de raad van bestuur van de Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten. In deze hoedanigheid wilde hij ‘krachtig arbeiden in het belang der kunst’. Knoop 1875, 30. 137 Ibid., 30-31. Daarnaast brachten studenten van het Athenaeum regelmatig een bezoek aan Arti et Amicitiae, waar zij in contact kwamen met schilders, schrijvers en journalisten, zie Knegtmans 2007, 111. 138 Willets toekomstplannen werden niet doorkruist door militaire dienst. Dankzij broederdienst van Dirk hoefde hij niet onder de wapenen. Een pikant detail is, dat deze zelf ook niet in dienst blijkt te zijn geweest, maar zich tegen betaling door remplaçanten had laten vervangen, een destijds gebruikelijke gang van zaken onder welgestelde jongelieden. SAA, toeg.nr 5182 (Archief afd. Militaire Zaken), inv.nr 4098, nr 4439, inv.nr 4102, nr 4527 en inv.nrs 4106, 5080. 139 SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-v, cahier 20, 1635-1636. Aan het eind van de middag ‘in een open rijtuig naar de Vallée de la Saule [Solle] gereden, waar wij uitstapten en het dal doorwandelden. Het was om flauw te vallen van de hitte maar anders heel mooi; la roche gai venue, le rendez-vous des artistes, la roche des deux soeurs enz. Wij verlieten de vallei bij de fontein de la Sanguinède waar het rijtuig ons afwachtte en door het bosch bracht naar den eik die 26 voet omvang heeft en naar den andere die 105 voet hoog is (le bouquet du roi); vandaar naar de Gorges de Franchard (rocher des Hermites, roche qui pleure, roche qui fait le chapeau en roche qui fait le lion)’. Voor een kaartje met de landschappelijke bezienswaardigheden in de omgeving van Fontainebleau, zie Sillevis/Kraan 1985/86, 6. Over het negentiende-eeuwse kunsttoerisme aldaar, zie Georgel 2007. 41 moeilijk voor te stellen dat hij toen geen bezoek aan de beroemde kunstenaarskolonie in Barbizon zou hebben gebracht. Bekend is dat Willet, die zijn vermogen door zijn broer Dirk liet beheren, op grote voet leefde en regelmatig in financiële nood verkeerde (afb. 1.3).140 Volgens Maurits was zijn vriend ‘goedhartig, maar verkwistend en koopziek, zoodat hij om de twee jaar failliet ging.’141 Kunst was niet het enige waar Willet geld aan uitgaf. Van Lennep vertelt dat hij zich als een ‘dandy’ kleedde en wanneer hij in Parijs was, huurde hij ‘magnefiek gemeubileerde kamers’, waar zijn vrienden altijd welkom waren (afb. 1.4).142 Uit dezelfde bron wordt duidelijk dat Willet in de Franse hoofdstad in gezelschap verkeerde van schrijvers en dichters - ‘rijke Poëten’ zoals Van Lennep hen noemt - en damesbezoek ontving. Kunstschilders zullen eveneens tot zijn kennissenkring hebben behoord. Van Charles Bouchez, een genreschilder die ook enige tijd in Nederland werkzaam was, is dit in elk geval zeker.143 140 SAA, toeg.nr 5075 (Archief mr J. Commelin) inv.nr 19863, ‘Akte van machtiging’, 01-08-1851. Dirk Jacob fungeerde als vertrouwensman voor zijn jongere broer en hij regelde zijn financiële zaken. 141 SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-e, cahier 5, 446. Het woord ‘failliet’ dient hier niet letterlijk te worden genomen, omdat Dirk steeds op tijd een financieel vangnet voor zijn broer spande. Overigens hadden Maurits en David van Lennep ook commentaar op het bestedingspatroon van Abrahams moeder en zuster Kee. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 268. Brief van Willem van Lennep aan zijn ouders, 07-08-1857. ‘Mevr. Willet, die zaterdag met haar rijtuig op Scheveningen gaat, waar zij bij groot geluk, twee kamers gevonden heeft. Dat zal wel weer een fortuin geld kosten.’ Ibid., inv.nr 517, briefnr 15. Brief van Maurits van Lennep aan zijn broer David, 28-01-1889. ‘Van Kee verneem ik nooit iets, maar ik vraag mij dikwijls af hoe haar fortuin toelaat dat zij een huis te ’s Hage heeft en dan nog reizen betalen kan hetzij naar Parijs of naar de dure Rivièra, terwijl zij geloof ik ook liever rijdt dan loopt’. 142 SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-e, cahier 5, 450. Van Lennep komt in dit verband te spreken over het uiterlijk van Willem Berg, een gemeentschappelijke studievriend. ‘In zijn kleedgedrag trachtte hij Bram na te bootsen en zijne rekeningen bij de wed. v. der Hulst, die dassen, spelden, boorden en stokken verkocht, en bij de kleermakers Hart en Bodenheim waren hoog.’ Algemeen 1853-1854, respectievelijk 101 (Wed. C. van der Hulst), 84 (H.N. Hart) en 20 (C.M. Bodenheim). Van Willets kleding is mogelijk alleen een zwarte hogehoed in de museumverzameling overgeleverd (inv.nr KA 7745). Volgens Van Lennep bezat zijn vriend ook een witte ‘cylinderhoed’. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-e, cahier 5, 449. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 518. Brief van H.S.W. van Lennep-Röell aan haar zoon Maurits, 10- 06-1856, waarin laatstgenoemde op het punt staat naar Parijs te vertrekken. ‘Bram Willet zult gij ook wel opzoeken. Papa is bekommerd hoe gij met geld zult doen, daar gij geen krediet op P[arijs] hebt maar David stelt hem gerust met te zeggen dat die zaak zich wel vinden zal, Six en Willet zullen je niet in verlegenheid laten’. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 268. Brief van Maurits van Lennep aan zijn ouders, 02-08-1856, waarin hij hen bericht over zijn verblijf in Parijs. ‘Thans ben ik op een van de vijf magnefiek gemeubileerde kamers [3, Rue de la Grange Batelière] van Bram Willet gelogeerd’. 143 SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 268. Brief van Maurits van Lennep aan zijn ouders, 02-08- 1856. ‘Bram Willet zal ik wel niet veel zien ofschoon ik naast zijn kamer slaap, daar hij of in bed ligt, of, als hij uit is, met de rijke Poëten omgaat’. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-t, cahier 20, 1602. ‘Niet weinig ontstelde ik toen ik eens op een avond t’huis komende, een jonge, magerige vrouw in het salon vond zitten, die zeer op haar gemak scheen. Toen Bram t’huis kwam deelde hij mij mede dat zij zijne maitresse niet was, maar dat hij haar bij zich genomen had omdat hij het iets vreselijks vond alleen te zijn, en zij, al ware ’t dan ook in schijn, hem affectie betoonde’. De eerder genoemde Willem Berg woonde in Parijs samen met een minnares die - omdat zij ouder was dan hij - door Willet spottend ‘de tante van Berg’ werd genoemd. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 541-i, cahier 5, 450. Daarnaast verhaalt Van Lennep van een diner in 42 Willet lijkt in deze jaren sterk beïnvloed door het dandyisme zoals beschreven en in de praktijk gebracht door Charles Baudelaire, een decadente levenshouding die aantrekkingskracht uitoefende op hiervoor ontvankelijke rijke, en van werken vrijgestelde jongelui.144 Hun zucht naar schoonheid richtte zich niet alleen betrekking op uiterlijkheden als kleding en accessoires, maar evenzeer op kunstuitingen van uiteenlopende aard. Er blijft in dezen nog veel te onderzoeken, maar gesteld kan worden dat Willet in Parijs het zorgeloze en onconventionele leven van de ‘bohème doré’ leefde. In Amsterdam zal zijn leven geregelder zijn verlopen, al was het maar omdat hij nog thuis bij zijn moeder woonde; zijn broer en zusters waren inmiddels getrouwd.145 In de tijd dat Willets jeugdvriendschappen door huwelijken minder werden, bouwde hij zijn netwerk in het kunstcircuit op. Eerst als koper van eigentijdse kunst waarbij hij kennis zal hebben gemaakt met kunstenaars en kunsthandelaren. Korte tijd later legde hij contacten in oudheidkundige kringen, die overigens meer dan eens met de artistieke overlapten. De vroegste passie van Willet gold de moderne Franse schilderkunst, in het bijzonder de School van Barbizon. Binnen enkele jaren moet hij een verzameling van tenminste 50 schilderijen bijeen hebben gebracht, waaraan hij, te oordelen naar het feit hij deze collectie in 1858 in Parijs liet veilen, maar kort plezier heeft beleefd.146 Met deze voorkeur was Willet - samen met de oudere Amsterdamse collectioneur Carel Joseph Fodor - één van de eersten die in Nederland eigentijdse meesters op een dergelijke schaal verzamelden.147 Waarschijnlijk kocht hij een deel van zijn schilderijen op veilingen in de Franse hoofdstad en direct van het appartement van Willet waarbij onder anderen Bouchez en zijn echtgenote aanwezig waren. SAA, toeg.nr 238 (Archief Van Lennep), inv.nr 537-t, cahier 20, 1632. 144 Mogelijk doelde Van Lennep met zijn ‘rijke poëten’ op literatoren als Baudelaire en Flaubert. Baudelaire was zelf een prominent vertegenwoordiger van een ‘dandy’ en hij publiceerde over het fenomeen, zie ‘Le peintre de la vie moderne’, Figaro, 26/29-11 en 03-12-1863, geciteerd naar Sillevis 2006, 93. In het meer burgerlijke Nederland bestond weinig begrip voor particuliere passies voor schoonheid, iets dat Willet aan den lijve moet hebben ondervonden, te oordelen naar het voorwoord dat Daniel Franken in de in 1896 verschenen catalogus van de bibliotheek van zijn overleden vriend schreef: ‘Notons encore, toujours pour la gloire de mon ami Willet ceci: qu’il a été amateur et collectioneur dans un temps, qu’en Hollande on considérait son amour pour les belles choses, comme une douce folie’, zie Coenen 1896-a, ‘Voorwoord’, ongep. 145 Willet vergezelde zijn moeder regelmatig op buitenlandse reizen en avondjes uit in de stad. SAA, toeg.nr 387 (Archief Holthuysen), inv.nr 17: ‘1852. Reis naar langs den Rijn, Coblentz tot Maintz over Frankfort naar Baden Baden & Straatsburg na Parijs’, 4, 5, 14, 15, 16. SAA, toeg.nr 119 (Archief Den Tex Bondt), inv.nr 15A, briefnr 200. Brief van Anna den Tex-Vriese aan haar echtgenoot Koo den Tex, 18-02-1855. 146 Over de School van Barbizon en Nederland, zie diverse bijdragen in Sillevis/Kraan 1985/86. Catalogue 1858. Blijkbaar werden niet alle schilderijen in 1858 geveild, aangezien enkele jaren later in Amsterdam nog een aantal werken uit Willets vroegste schilderijenverzameling onder de hamer kwam, zie Catalogus 1860-a t/m -c, Catalogus 1861-a. 147 Over Fodors verzamelactiviteiten, zie verschillende bijdragen in Reichwein/Bergvelt/Wieringa 1995. 43
Description: