ebook img

de angst bij Heidegger en Sartre PDF

28 Pages·2017·0.31 MB·Dutch
by  
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview de angst bij Heidegger en Sartre

De angst in de filosofie van Heidegger en Sartre Een vergelijking Bachelorscriptie Rob van Woerkum ANR: 568723 Studentnummer: 1254030 Tilburg University School of Humanities Filosofie Begeleider: dr. F.T. van Peperstraten Tweede lezer: dr. R.B.J.M. Welten Januari 2017 Aantal woorden: 11.193 Inhoud Inleiding 3 1. Heidegger: Wat is metafysica? 4 1.1. De vraag naar het Niets 4 1.2. De stemming van de angst 8 1.3. De openbaarheid van het Niets 11 2. Sartre: De oorsprong van het niet 14 2.1. De oorsprong van het niet 14 2.2. De angst voor de vrijheid 17 3. Vergelijking: de angst bij Heidegger en Sartre 22 3.1. Het zijn en het bewustzijn 22 3.2. De angst 24 3.3. Conclusie 26 Literatuur 28 2 Inleiding Het is een bekend feit dat Heidegger een belangrijke invloed heeft gehad op de filosofie van Sartre. Heidegger was de eerste filosoof die de fenomenologie richting de existentiefilosofie schoof. De fenomenologie is een stroming in de filosofie die zich bezighoudt met het beschrijven van de fenomenen zoals ze zich voordoen in de werkelijkheid. Bij Heidegger is dat fenomeen dus de existentie zelf. In navolging van Heidegger houdt ook Sartre zich bezig met een fenomenologische beschrijving van de menselijke existentie. Daarbij behandelt hij veel thema’s die bij Heidegger ook aan bod komen, waaronder thema’s zoals zelfzijn, vrijheid en eindigheid. In mijn scriptie zal ik het hebben over een ander thema dat bij beide filosofen aan bod komt, namelijk de angst. Voor Heidegger is de angst de openbaring van het zijn, waarin de mens geconfronteerd wordt met zijn eigen bestaan. Sartre spreekt over de angst voor de vrijheid, waarbij de mens zich gedwongen ziet om een vrije keuze te maken die hij nergens op kan baseren. Ik heb voor dit thema gekozen van beide filosofen omdat ik de angst zelf een interessante en eigenaardige ervaring vind. Op het eerste gezicht klinkt het namelijk als een negatieve ervaring, maar het is volgens Heidegger en Sartre juist de angst die een verrijking van ons leven kan betekenen. Het doel van mijn scriptie zal zijn om te bepalen of Heidegger en Sartre het over dezelfde soort angstervaring hebben, of dat ze juist over twee verschillende soorten angst spreken, en als dat laatste het geval is, hoe de verhouding tussen die twee soorten angst begrepen kan worden. Op deze manier hoop ik dit wezenlijke aspect van het menselijke bestaan voor de lezer duidelijk in kaart te kunnen brengen. De weg naar dit doel ziet er als volgt uit. In hoofdstuk 1 zal ik de angst in de filosofie van Heidegger bespreken. Dit zal ik doen op basis van Wat is metafysica? (2009), Heideggers inaugurele rede die hij in 1929 gaf bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleraar aan de universiteit van Freiburg. In hoofdstuk 2 zal ik de angst in de filosofie van Sartre bespreken, waarbij ik me voornamelijk zal baseren op De oorsprong van het niet, een deel uit Sartres hoofdwerk Het zijn en het niet (2010). Ten slotte zal ik in hoofdstuk 3 op basis van de eerder besproken hoofdstukken een vergelijking maken tussen de angst in de filosofie van Heidegger en de angst in de filosofie van Sartre. 3 1. Heidegger: Wat is Metafysica? In dit hoofdstuk zal ik de angst in de filosofie van Heidegger bespreken. Dat zal ik doen op basis van Heideggers Wat is metafysica? (2009). In deze tekst, die oorspronkelijk als voordracht is gegeven, wil Heidegger duidelijk maken wat metafysica is. Dat doet hij niet door te bespreken wat metafysica zo allemaal wel niet is, maar door een metafysische vraag te stellen: “Het lijkt zo, alsof we ons daardoor onmiddellijk in de metafysica laten verplaatsen. In werkelijkheid bieden we de metafysica alleen zó de ware mogelijkheid, zichzelf voor te stellen” (Heidegger, 2009, p. 49). Alleen door een metafysische vraag te stellen kan volgens Heidegger duidelijk worden wat metafysica is. In dit hoofdstuk zal ik een samenvatting van Heideggers tekst geven. Daarbij is het doel uiteindelijk niet om duidelijk te maken wat metafysica is, maar om de angst in de filosofie van Heidegger te beschrijven. De ervaring van de angst is namelijk onlosmakelijk verbonden met de vraag naar wat metafysica is. Het hoofdstuk is opgedeeld in drie delen. In het eerste deel bespreek ik de vraag naar het Niets. Daarbij zal ik uitleggen waarom Heidegger deze opmerkelijke vraag als metafysische vraag kiest, en hoe deze vraag volgens Heidegger gesteld moet worden. In het tweede deel zal de stemming van de angst worden besproken, en in het derde deel bespreek ik Heideggers opvatting van het bestaan wanneer deze niet van de angst doordrongen is. 1.1. De vraag naar het Niets Door een metafysische vraag te stellen wil Heidegger duidelijk maken wat metafysica is. Hij geeft de volgende kenmerken van een metafysische vraag: “Allereerst omvat elke metafysische vraag altijd het geheel van de problematiek van de metafysica. Ze is telkens het geheel zelf. Bovendien kan iedere metafysische vraag alleen zo worden gevraagd, dat de vragende – als zodanig – mede in de vraag geïnvolveerd is, dat wil zeggen in de vraag mede op het spel staat. Hieraan ontlenen we de volgende aanwijzing: de metafysische vraag moet in zijn geheel worden gesteld en vanuit de wezenlijke situatie van het vragende bestaan. Wij vragen, hier en nu, voor onszelf” (Heidegger, 2009, p. 49). Welke vraag voldoet aan deze kenmerken en kan als zodanig als een metafysische vraag bestempeld worden? Wat Heidegger doet is dat hij ons vragende bestaan gaat analyseren. Als de metafysische vraag betrekking heeft op ons vragende bestaan, dan kan een analyse daarvan uitwijzen of er iets in ons bestaan is dat bevraagd kan worden. Ons vragende bestaan wordt volgens Heidegger gekenmerkt door wetenschap. Ons vragen is een wetenschappelijk vragen. Kenmerkend voor de wetenschap is dat het zich richt 4 op “het zijnde – en verder niets” (Heidegger, 2009, p. 52). Met deze uitdrukking wil Heidegger duidelijk maken dat het onderzoeksobject van de wetenschap scherp is afgebakend. Essentieel voor deze afbakening zijn de woorden ‘en verder niets’, die ervan verzekeren dat de wetenschap zich buiten haar onderzoeksobject met niets anders bezighoudt. Voor Heidegger is dit ‘niets’ waarover gesproken wordt allesbehalve vanzelfsprekend. Waar de wetenschap niets van het niets wil weten, omdat het zich puur en alleen op het zijnde richt, stelt Heidegger zich de volgende vraag: “Hoe staat het met het Niets?” (Heidegger, 2009, p. 53). Daarmee heeft Heidegger een vraag gevonden die ontleend is aan het vragende bestaan. Het is echter te vroeg om deze vraag naar het Niets als een metafysische vraag op te vatten, omdat nog niet duidelijk is of de vraag ook aan de andere kenmerken voldoet, namelijk of de vraag in z’n geheel wordt gesteld. Dit zal pas blijken na de beantwoording van de vraag naar het Niets. 1.1.1. Denken Om te beginnen merkt Heidegger op dat er iets eigenaardigs met de vraag naar het Niets aan de hand is: “Met deze manier van vragen brengen we bij voorbaat het Niets in als iets dat zo en zo ‘is’ – als een zijnde. Maar daarvan is het toch juist zonder meer onderscheiden. Ons vragen naar het Niets – naar wat en hoe dat Niets is – maakt van het bevraagde zijn tegendeel. De vraag berooft zichzelf van haar eigen onderwerp” (Heidegger, 2009, p. 53). De vraag ‘wat is het Niets?’ veronderstelt dat het Niets iets is, maar het Niets is juist datgene wat niet(s) is. Elke poging om een antwoord te geven op wat het Niets is loopt dus uit op een tegenstelling. Om deze reden is het niet mogelijk om een antwoord op de vraag naar het Niets te formuleren. Dit probleem is volgens Heidegger een probleem van het denken: “De gewoonlijk geraadpleegde grondregel van het denken überhaupt, het beginsel van de te vermijden tegenspraak, de algemene ‘logica’, ontzenuwt deze vraag. Want het denken, dat wezenlijk altijd een denken over iets is, zou juist als het denken van het Niets in strijd met zijn eigen wezen handelen” (Heidegger, 2009, p. 53/54). Het denken waar Heidegger het hier over heeft is het denken zoals de ‘logica’ dit uitlegt. De ‘logica’ is volgens Heidegger slechts één manier om het denken uit te leggen. Dat is ook de reden waarom hij het woord tussen aanhalingstekens zet. Op die andere manier waarop het denken kan worden uitgelegd kom ik later terug. Voor nu is het belangrijk om op te merken dat de ‘logica’ stelt dat het denken altijd een denken over iets is. Het denken van het Niets zou dus in tegenspraak zijn met de aard van het denken. Deze tegenspraak is terug te voeren op de wet van de tegenspraak, een grondbeginsel van de ‘logica’. Dit beginsel stelt dat iets niet tegelijkertijd wel en niet het 5 geval kan zijn. Het denken kan niet tegelijkertijd het Niets denken en nog steeds een denken over iets zijn. Daarom kan er geen antwoord op de vraag naar het Niets worden gedacht. 1.1.2. Verstand Hoewel het Niets volgens Heidegger niet kan worden gedacht, is het wel mogelijk om de volgende definitie van het Niets te geven: “…het Niets is de ontkenning van de totaliteit van het zijnde, het is zonder meer niet-zijnde” (Heidegger, 2009, p. 54). Met de totaliteit van het zijnde bedoeld Heidegger de optelsom van alle zijnden. Door het Niets als ontkenning daarvan te bepalen geeft Heidegger aan dat het Niets überhaupt niet is, zoals alle zijnden wel zijn. De ‘logica’ vat volgens Heidegger de ontkenning op als een act van het verstand. Het verstand is de instantie waarmee we de ontkenning voltrekken. Binnen deze opvatting zou het Niets, als ontkenning van de totaliteit van het zijnde, dan ook niets meer zijn dan de ontkenning van het verstand. Dat we kunnen spreken van het Niets komt dan doordat we met de ontkenning het Niets in omloop brengen. Heidegger keert zich tegen deze opvatting van het Niets: “Bestaat het Niets alleen maar, omdat het niet, dat wil zeggen de ontkenning bestaat? Of is het omgekeerde het geval? Bestaan de ontkenning en het niet alleen bij de gratie van het Niets? Dat is geen uitgemaakte zaak en nog niet eens uitdrukkelijk als vraag geopperd. Wij houden staande: het Niets is oorspronkelijker dan het niet en de ontkenning” (Heidegger, 2009, p. 54/55). In plaats van het Niets op het vlak van het verstand te plaatsen door het als ontkenning te bepalen, meent Heidegger dat het Niets oorspronkelijker is dan de ontkenning. Daarmee bedoelt Heidegger dat het Niets er al is, nog voordat we ontkennen en ook als we niet ontkennen. 1.1.3. Eindigheid Voordat Heidegger uitlegt op welke manier we inzicht kunnen krijgen in dit oorspronkelijke Niets bespreekt hij het volgende probleem. Het Niets werd gedefinieerd als de ontkenning van de totaliteit van het zijnde. Dat betekent dat de ontkenning van de totaliteit van het zijnde op oorspronkelijke wijze gegeven moet zijn, of om het anders te verwoorden: de totaliteit van het zijnde moet zich op oorspronkelijke wijze als ontkenning prijsgeven. Het probleem is als volgt: “hoe moeten wij – als eindige wezens – het geheel van het zijnde in z’n totaliteit zelf en dan ook nog voor onszelf toegankelijk maken?” (Heidegger, 2009, p. 56). Eindigheid heeft bij Heidegger betrekking op tijdelijkheid. De mens is ook maar een zijnde te midden van alle zijnden, en existeert binnen een bepaalde tijdshorizon die eindigt met de dood. Deze 6 eindigheid voorkomt dat de mens de totaliteit van het zijnde (of de ontkenning daarvan) als zodanig kan begrijpen. Dat komt omdat het binnen de beperkte tijd die het heeft nooit de totaliteit van het zijnde voor zichzelf inzichtelijk kan maken. De oplossing van dit probleem bestaat voor Heidegger uit het volgende: “Uiteindelijk bestaat er een wezenlijk onderscheid tussen het begrijpen van het geheel van het zijnde op zich en het zich-bevinden te midden van het zijnde in zijn geheel. Het eerste is principieel onmogelijk. Het tweede gebeurt voortdurend in ons bestaan” (Heidegger, 2009, p. 56/57). Hoewel de mens de totaliteit van het zijnde niet als zodanig kan begrijpen, kan het zichzelf wel doen inzien dat het zich altijd al te midden van de totaliteit van het zijnde bevindt. Op deze manier heeft de mens toch inzicht in de totaliteit van het zijnde, ook al wordt het niet als zodanig gevat. 1.1.4. Stemming In de stemming van de verveling merkt de mens volgens Heidegger dat het zich te midden van de totaliteit van het zijnde bevindt. Stemming in het algemeen is Heideggers benaming voor de gevoelsmatige dimensie van het bestaan. We worden altijd op een bepaalde manier door het bestaan geraakt. Op welke manier dat gebeurt gaat gepaard met de wijze waarop het bestaan zich aan ons openbaart of toont. De stemming van de verveling gaat gepaard met de openbaring van de totaliteit van het zijnde. Heidegger beschrijft de stemming van de verveling als volgt: “De diepe verveling, die als een zwijgende nevel in de afgronden van het bestaan optrekt en wegtrekt, rukt alle dingen, mensen en daarmee ook onszelf tezamen in een merkwaardige onverschilligheid. Deze verveling openbaart het zijnde in z’n geheel” (Heidegger, 2009, p. 57). In de verveling komen alle zijnden op ons over alsof ze geen enkele waarde hebben. Het zijnde doet er als het ware niet meer toe. Omdat die onverschilligheid geen betrekking heeft op een specifiek zijnde, maar op alle zijnden, merkt de mens dat het zich te midden van al deze zijnden, die deel uitmaken van de totaliteit van het zijnde, bevindt. Op deze manier kan de mens inzicht krijgen in de totaliteit van het zijnde. Heidegger vraagt echter niet naar de totaliteit van het zijnde, maar naar de ontkenning van de totaliteit van het zijnde, naar het Niets. Met het voorbeeld van de verveling maakt Heidegger duidelijk dat het mogelijk is om het Niets op een bepaalde manier te vatten. Er moet een stemming zijn waarin het bestaan blijk geeft van het Niets. Deze stemming is volgens Heidegger de angst. 7 1.2. De stemming van de angst Met de angst bedoelt Heidegger niet veelvoorkomende angstgevoelens. Die rekent hij tot de vrees. Het verschil tussen de angst en de vrees is volgens Heidegger dat we vrezen voor een bepaald zijnde en om een bepaald zijnde, namelijk het zijnde dat we zelf zijn, terwijl de angst daarentegen een onbepaald gevoel is. Bij de vrees is er een bepaald zijnde dat ons op een bepaalde manier bedreigt, bijvoorbeeld een huis dat op instorten staat of een agressieve persoon die naar ons komt toegerend. Daarbij vrezen we om onszelf, in de zin dat het bedreigende zijnde ons schade kan aanrichten. Bij de angst is dit niet het geval. We kunnen volgens Heidegger niet zeggen waarvoor we angstig zijn. Er is niet een bepaalde zijnde dat angst oproept. Daarbij zijn we ook niet angstig om het zijnde dat we zelf zijn. De angst wordt daarentegen in onbepaalde zin ervaren. Hoe moet dit begrepen worden en hoe wordt daarbij het Niets geopenbaard? 1.2.1. Fenomenologie Om het Niets te vatten dat zich in de stemming van de angst onthult is het volgens Heidegger noodzakelijk “dat wij de omwenteling navoltrekken van de mens tot diens be-staan, die de angst met ons laat gebeuren. Alleen zo kunnen we het van zich blijk gevende niets vatten, zoals het zich te kennen geeft. Daarmee is tegelijk de eis gestelde dat we uitdrukkelijk die kenmerken van het Niets verre houden, die niet aan ons bespreken ervan zélf ontsproten zijn” (Heidegger, 2009, p. 60). Wat Heidegger hier beschrijft is zijn fenomenologische methode. Het gaat om het beschrijven van het fenomeen, in dit geval het Niets, zoals het zich voordoet in de wereld, in de bevindelijkheid van het bestaan. Hierbij hoort de andere uitleg van het denken ten opzichte van de ‘logica’ waar ik het eerder over had. Het denken waarvan sprake is bij de fenomenologische methode laat zich leiden door het fenomeen. Het gaat er niet om zelf na te denken over het Niets, maar om ontvankelijk te zijn voor de gedachten die aan het Niets zelf ontspringen. Op deze manier verzekert men zich ervan de beschrijving van het Niets alleen uit het Niets zelf voorkomt, en niet uit allerlei vaststaande opvattingen die rondom het Niets heersen. 1.2.2. De angst Heidegger beschrijft de angst als volgt. “In de angst – zo zeggen we – ‘voel je dat er iets niet pluis is … We kunnen niet zeggen wát er niet pluis is. Het is in het geheel niet pluis voor je. Alle dingen en ook wijzelf zinken weg in onverschilligheid. Dit wegzinken is echter niet de 8 loutere verdwijning van mensen en dingen, maar in hun verwijdering zelf keren ze zich ons juist toe. Dit verdwijnen van het zijnde in z’n geheel, dat zich in de angst aan ons opdringt, benauwt ons. Er rest geen houvast” (Heidegger, 2009, p. 58/59). Heidegger beschrijft de stemming van de angst hier als een niet-pluis-voelen en een benauwende ervaring. De verandering in het bestaan die daarmee gepaard gaat is het wegzinken van alle zijnden. Met zijn beschrijving probeert Heidegger ons een gevoel te geven voor de stemming van de angst. Heidegger gaat als volgt verder: “In de angst ‘zweven’ wij. Duidelijker gezegd: omdat de angst ons het zijnde in z’n geheel laat ontglippen, laat hij ons zweven. Daarin ligt dat tevens wijzelf – deze mensen die er toch zijn – ons te midden van het zijnde door de vingers glippen. Daarom kan het gevoel dat het niet pluis is niet aan ‘jou’ of ‘mij’ worden toegeschreven, maar voel je je zo in onbepaalde zin: het ‘men’. Door dit zweven geschokt, waarin het geen enkel houvast vindt, is er alleen nog het naakte bestaan, alleen dat” (Heidegger, 2009, p. 59). Heidegger beschrijft het gevoel van de angst hier verder als een zweven. Maar wat inmiddels duidelijker is geworden is in welke zin het waarvoor en het waarom van de angst onbepaald zijn. Dat het zijnde in z’n geheel wegzinkt betekent dat er geen specifiek zijnde is dat betrekking heeft op de angst. Omdat het waarvoor van de angst geen bepaald zijnde is, is het waarvoor van de angst onbepaald. Zelf zijn wij ook een zijnde, en dus zinken wij ook weg, waardoor het waarom van de angst ook onbepaald is. Voor Heidegger kan het gevoel van de angst daarom ook niet aan mij worden toegeschreven. In plaats van dat je zou zeggen; ‘ik ervaar angst’ is het toepasselijker om te zeggen; ‘er wordt angst ervaren’. Hoewel Heidegger het hier niet nadrukkelijk zegt, kan het wegzinken van het zijnde in z’n geheel ook wel opgevat worden als het opdringen van het zijn. In de angst dringt het zijn zich aan ons op. Voor Heidegger bestaat er een verschil tussen het zijn (van het zijnde) en het zijnde (zelf). Dit verschil staat bekend als de ontologische differentie. Het zijn is dat wat alle zijnden delen. Het zijn is algemeen ten opzichte van alle zijnden. In die zin is het zijn ook onbepaald. Het onbepaalde waarvoor en waarom van de angst is dus ook wel het zijn. 1.2.3. Het Niets Daarmee is besproken in welke zin het waarvoor en het waarom van de angst onbepaald is. Maar er is ook gesteld dat de angst de stemming is waarin het Niets zich openbaart, en dat dit op een bepaalde manier samenhangt met het onbepaalde waarvoor en waarom van de angst, dat het zijn is gebleken. Hoe zit het dan met het Niets? Heidegger gaat verder met zijn beschrijving: “In de angst ligt een terugdeinzen voor…, dat echter niet meer een vluchten is, 9 maar een rust die in de ban is van de angst. Dit terugdeinzen voor… heeft zijn uitgangspunt in het Niets. Dit niets trekt niet naar zich toe, maar is naar zijn aard afwijzend. Dit van zich afwijzen is zelf al het aanwijzen op het wegzinkende zijnde in z’n geheel dat ons daarmee ontglipt. Zo, als een in het geheel afwijzend aanwijzen op het ontglippende zijnde in z’n geheel, omstuwt het Niets het bestaan in de angst” (Heidegger, 2009, p. 61). Het Niets dat zich in de angst openbaart omschrijft Heidegger als het ‘afwijzend aanwijzen’ van het wegzinkende zijnde in z’n geheel. Dat wegzinkende zijnde in z’n geheel was ook wel het zijn, dus het Niets is het afwijzend aanwijzen van het zijn. Dit afwijzend aanwijzen noemt Heidegger ook wel de nietiging van het Niets. Het leidt tot de volgende Heideggeriaanse stelling: “Het Niets zelf nietigt” (Heidegger, 2009, p. 61). Het Niets wijst van zichzelf af en wijst daarmee het zijn aan. Zou het Niets het zijn niet afwijzend aanwijzen (nietigen) dan zou het zijn ‘er’ überhaupt niet zijn. Het Niets maakt dat het zijn ‘er is’. Zonder het Niets zou het zijn zich niet kunnen tonen. Het zijn en het Niets horen in zekere zin bij elkaar. Samen vormen ze (de openbaarheid van) het bestaan, het feit dat we ‘er zijn’. Heidegger zegt daarom ook: “Het Niets is niet het anti-begrip van het zijnde, maar behoort tot het wezen ervan zelf. In het zijn van het zijnde gebeurt het nietigen van het Niets” (Heidegger, 2009, p. 63). Hoewel het Niets logisch gezien het tegenovergestelde is of lijkt van het zijn, is op het niveau van het bestaan het Niets ‘onderdeel van’ het zijn. Ze horen samen. Omdat het zijn er niet zou zijn als het Niets er niet was en vice versa gaat Heidegger zelfs zo ver de volgende stelling van Hegel aan te halen: “Het zuivere zijn en het zuivere niets zijn dus hetzelfde” (Heidegger, 2009, p. 63). Voor Hegel waren ze hetzelfde omdat beide begrippen overeenkwamen in dat ze onmiddellijk en onbepaald zijn. Dezelfde kenmerken kunnen volgens Hegel aan beide begrippen worden toegeschreven. Maar voor Heidegger zijn ze hetzelfde omdat we ze noodzakelijk samen de openbaarheid van het bestaan vormen. In de angst wordt het zijn en het Niets oorspronkelijk gevat. Heidegger zegt hierover: “Als afwijzend aanwijzen op het ons door de vingers glippende zijnde in z’n geheel, openbaart het dit zijnde in zijn volle, tot dusver verborgen bevreemdendheid, namelijk als het zonder meer andere – tegenover het Niets” (61). Het andere tegenover het Niets, dat is het zijn. De angst zet het zijn van het zijnde als zodanig op de voorgrond. Doorgaans is er, in elke activiteit die we ondernemen, een impliciet verstaan van het zijn (van het zijnde) inbegrepen. Maar juist omdat dat impliciet is komt het niet nadrukkelijk op de voorgrond te staan. Daarom is dat, wanneer het in de angst gebeurt, bevreemdend, omdat het zijn van het zijnde zich doorgaans verborgen houdt en zich nu ineens toont. 10

Description:
negatieve ervaring, maar het is volgens Heidegger en Sartre juist de angst die in het derde deel bespreek ik Heideggers opvatting van het bestaan
See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.