Brieven met een episch tintje Hieronymus’ gebruik van citaten uit de Aeneis Masterscriptie Latijn Vera Kersemakers, s4143019 Radboud Universiteit Nijmegen Oudheidstudies Specialisatie: Griekse en Latijnse taal- en letterkunde Begeleid door dr. Roald Dijkstra Inhoudsopgave Inleiding ..................................................................................................................................................3 Hoofdstuk 1: Periode I (374-382) ...........................................................................................................7 Hoofdstuk 2: Periode II (382-385) ........................................................................................................17 Hoofdstuk 3: Periode III (385-420) .......................................................................................................23 Conclusie ..............................................................................................................................................64 Bibliografie ...........................................................................................................................................66 Bijlagen ................................................................................................................................................69 2 Inleiding ‘quid ergo mirum, si et ego sapientiam saecularem propter eloquii uenustatem et membrorum pulchritudinem de ancilla atque captiua Israhelitin facere cupio, si, quidquid in ea mortuum est idolatriae, uoluptatis, erroris, libidinum, uel praecido uel rado et mixtus purissimo corpori uernaculos ex ea genero domino sabaoth? labor meus in familiam Christi proficit, stuprum in alienam auget numerum conseruorum.’1 (Hier. Ep. 70.2.5-6) ‘Waarom is het dus verbazingwekkend, als ook ik heidense wijsheid, vanwege de verfijning van de taal en de schoonheid van de zinsdelen, van een dienares en gevangene tot een Israëlitische wil maken, als ik alles in haar wat van afgodenverering, lust, verblinding of begeertes dood is, of afknip of afscheer, en ik, nadat ik met haar meest pure lichaam verenigd ben, huisslaven uit haar voortbreng voor de Heer Sabaoth? Mijn arbeid is tot nut voor de familie van Christus, mijn ontucht met de vreemde vrouw vergroot het aantal medeslaven.’ Het bovenstaande citaat komt uit Epistula 70, waarin Hieronymus een antwoord schrijft op een brief van Magnus, een advocaat van de stad Rome. Uit deze brief van Hieronymus blijkt dat hem in de voorafgaande brief van Magnus wordt verweten erg vaak pagane schrijvers te citeren.2 In brief 70 maakt Hieronymus met verwijzingen naar drie boeken van het Oude Testament3 duidelijk dat men pagane wijsheid niet hoeft te verafschuwen of als iets slechts te zien, maar dat ook de heidense literatuur goede zaken bevat en dat juist de slechte zaken eromheen verwijderd moeten worden. Dit toont hij duidelijk aan met het voorbeeld van de dienares die hier symbool staat voor de heidense wijsheid. Zijn conclusie is dus dat men zijn voordeel moet doen met de bestaande wijsheid en de goede kern moet verwerken in de christelijke literatuur. In brief 70 geeft Hieronymus niet alleen toe dat hij dikwijls heidense auteurs citeert, maar ook dat er veel andere christelijke auteurs zijn die dit doen. In verschillende brieven van hem is een aantal redenen voor het frequent citeren van pagane auteurs te vinden. Ten eerste was Hieronymus van mening dat heidense literatuur een belangrijk onderdeel is van scholing en dat de pagane literatuur als voorbeeld dient voor christelijke literatuur.4 Ten tweede vond Hieronymus dat in vrijwel elke vorm van heidense literatuur, met uitzondering van Epicurus, waardevolle kennis staat.5 Ten derde vond hij dat de geschiedenis gebruikt kon worden om zowel allegorieën te interpreteren als om deugden en gebreken te bestuderen.6 Tenslotte koesterde hij het verlangen om heidense tegenstanders tegen te komen op eigen terrein, waardoor 1 Hilberg (1910), 720. 2 Ep. 70.2.1. 3 Jes. 7.20; Ez. 5.1; Hos. 1.3. 4 Ep. 21.13.9; Pease (1919), 163. 5 Ep. 70.6.1; Pease (1919), 165. 6 Pease (1919), 165. 3 heidenen ervan overtuigd konden worden dat pagane deugden ook van toepassing zijn op christelijke waarden en vice versa.7 Dat Magnus het vreemd vond dat Hieronymus vrij positief stond tegenover pagane literatuur is niet verwonderlijk, gezien de tijd waarin Hieronymus zijn Epistula 70 schreef (398-399).8 Sinds het Edict van Milaan in 313 was er dankzij keizer Constantijn vrijheid van godsdienst in het Romeinse Rijk waardoor het in de vierde eeuw mogelijk was voor de christelijke Kerk om zich snel te ontwikkelen.9 Rond het einde van de vierde eeuw voelde een deel van de christelijke gemeenschap zich bedreigd door de heidenen. Er ontstond in het oosten een vlaag van terrorisme, waarbij er bijvoorbeeld sprake was van het verwoesten van pagane tempels en het doorzoeken van huizen van vooraanstaande heidenen op pagane afgodsbeelden.10 Sinds het christendom was uitgeroepen tot staatsgodsdienst door keizer Theodosius I (379-395), werd er ook van bovenaf opgetreden tegen de pagane religie bijvoorbeeld door een verbod in te stellen op pagane erediensten.11 Hoewel men optrad tegen heidenen, werd er toch door de elite aandacht geschonken aan het behoud van de pagane literatuur.12 Dit gebeurde waarschijnlijk vanwege de redenen die Hieronymus gaf, waarover andere christelijke auteurs het met hem eens waren. De positieve houding van Hieronymus jegens heidense literatuur kan men verklaren door te kijken naar het onderwijs dat hij genoten had. Na zijn geboorte in omstreeks 347 groeide Hieronymus op in Stridon, waar hij hoogstwaarschijnlijk op een lagere school zat.13 Rond zijn twaalfde jaar werd hij door zijn vader Eusebius naar een gymnasium in Rome gestuurd dat geleid werd door de beroemde leermeester Aelius Donatus, die zelf commentaren op Terentius en Vergilius had gemaakt om te gebruiken bij het onderwijzen.14 Op deze Romeinse school werden de leerlingen voorzien van een model dat zij moesten navolgen bij het leren lezen en schrijven en bij het oefenen van het geheugen en het houden van redevoeringen.15 Men kwam eerst in aanraking met epiek en begon met het lezen en het imiteren van Homerus en Vergilius.16 Vergilius bleef een prominente rol innemen in het vervolg van de opleiding.17 De leerlingen maakten later ook kennis met andere genres en schrijvers, van wie, naast Vergilius, Cicero, Sallustius en Terentius de belangrijkste schrijvers 7 Pease (1919), 164-165. 8 Tazelaar (2008), 10. 9 Rebenich (2002), 3. 10 Brown (1989), 103-104. 11 Theodosius: Cameron (1993), 74, 99-100; Maatregelen van bovenaf: Brown (1989), 104. 12 Cameron (2011), 406; Pease (1919), 150-151. 13 Rebenich (2002), 4-5. 14 Kelly (1975), 10-14. 15 Bloomer (2011), 115. 16 Bloomer (2011), 118. 17 Kelly (1975), 11. 4 waren.18 Na zijn afstuderen aan het gymnasium van Donatus ging Hieronymus naar de Romeinse school voor retorica, waar retorica en filosofie centraal stonden.19 Tijdens zijn leven heeft Hieronymus veel verschillende soorten werken geschreven. Zo staat hij bijvoorbeeld bekend om zijn vertalingen. Naast zijn beroemde vertaling van de Vulgaat heeft hij de Chronica van Eusebius van Caesarea, ongeveer 100 preken van Origenes en het De spiritu sancto van Didymus van Alexandrië vertaald. Bovendien maakte hij commentaren op delen van de Bijbel en schreef hij de Adversus Pelagianos en Adversus Rufinum, met een dogmatisch-polemisch karakter. Daarnaast beschreef hij problemen uit het christelijke ascetische leven in een aantal werken, het leven van Paulus, Hilarion en Malchus in losse Vitae en het leven van 135 voornamelijk christelijke auteurs in zijn De viris illustribus. 20 Tenslotte heeft Hieronymus brieven geschreven, waarvan er ongeveer 120 over zijn. 21 Hieronymus correspondeerde met verschillende mensen uit het Romeinse Rijk. In de vierde en vijfde eeuw maakte men veelvuldig gebruik van beschikbare reismogelijkheden. Mensen legden veel contacten met anderen verspreid over het Romeinse rijk en hielden dit contact in stand door middel van correspondentie. Deze periode wordt gezien als de bloeiperiode van de vroegchristelijke epistolografie. Binnen dit genre, waarvan de correspondentie tussen Hieronymus en Augustinus een van de meest bekende voorbeelden is, kwamen historische gebeurtenissen, theologische kwesties en relaties tussen christenen aan bod.22 Bovendien was correspondentie sinds de apostel Paulus niet langer alleen privé-correspondentie, maar waren brieven ook een middel om boodschappen aan gemeenschappen over te brengen.23 Hieronymus behandelde in zijn brieven verscheidene onderwerpen, zoals bijvoorbeeld de maagdelijkheid, het huwelijk en adviezen met betrekking tot de toewijding aan God.24 Het was voor hem, net als voor andere beroemde laatantieke briefschrijvers zoals Symmachus en Augustinus, gebruikelijk om in zijn brieven naar geleerde geadresseerden citaten van klassieke auteurs te verwerken: van Cicero, Sallustius, Terentius en vooral van Vergilius. Men verwachtte immers van geschoolde mensen dat zij deze zouden herkennen en erop zouden reageren.25 Bovendien was Vergilius in de vierde eeuw erg populair, omdat hij in zijn werken de Romanitas definieerde, waarnaar men teruggreep in een tijd vol veranderingen.26 De brieven van 18 Laes & Strubbe (2006), 91; Kelly (1975), 11-12. 19 Kelly (1975), 16-17. 20 Jerke & Dallman (2009), 306. Ascetisme: leefwijze waarbij de onthouding van genot centraal staat. 21 Dassmann (1991), 132: Het hele corpus bestaat uit 154 brieven. 22 Fürst (1999), VII. 23 Doering (2012), 383, 508. 24 Ep. 22; Ep. 69; Ep. 130. 25 Cameron (2011), 406. 26 Rees (2004), 6. 5 Hieronymus kunnen volgens Chris Tazelaar wat betreft datering in drie groepen worden opgesplitst: de jaren 374-382 (Chalcis, Antiochië, Constantinopel); de jaren 382-385 (Rome); de jaren 385-420 (Bethlehem).27 Deze verdeling zal ik zelf ook aanhouden tijdens de bespreking van passages uit brieven.28 Bovendien zal Tazelaar de bron zijn voor de datering van elke brief afzonderlijk, tenzij anders vermeld. Aangezien epiek, met name Vergilius, een belangrijke rol speelde in het Romeinse onderwijs, leek het aannemelijk dat het Vergiliaans epos ook terugkeert in Hieronymus’ brieven. In 39 van zijn 120 brieven verwijst Hieronymus inderdaad naar de Aeneis van Vergilius.29 In dit onderzoek zullen de Vergiliuscitaten uit de Aeneis die Hieronymus in zijn brieven heeft verwerkt, centraal staan. De lengte van de citaten kan variëren van minimaal twee woorden tot en met maximaal vijf regels. Dit onderzoek zal nagaan op welke manier Hieronymus gebruik maakt van de Aeneis van Vergilius in zijn brieven. Aan de hand van passages uit deze 39 brieven die zullen bestaan uit de zin(nen) waarin het citaat staat, zal er gekeken worden naar het gebruik van de toespelingen op de Aeneis. Bij het onderzoek naar het gebruik van de verschillende citaten, wordt gelet op drie aspecten. Ten eerste is van belang in welke context Hieronymus de citaten plaatst en of de geadresseerde(n) hierbij een bepalende factor is/zijn. Daarnaast is het belangrijk om te onderzoeken op welke wijze de oorspronkelijke context van de citaten van invloed is op Hieronymus’ gebruik ervan in zijn brieven. Tenslotte is van belang of er een ontwikkeling in Hieronymus’ gebruik van epische citaten zichtbaar is. Daarbij wordt bij het bestuderen van de geselecteerde passages ook gelet op de stijl van citeren en de woordkeuze van Hieronymus. Verder zal het bespreken van de citaten in de brieven op volgorde van de nummering van de brieven gebeuren. 27 Tazelaar (2008), 5-8. 28 Pease maakt ook een verdeling van de brieven in zijn artikel, maar deze is minder sterk. Hij maakt namelijk even grote groepen om ze met elkaar te vergelijken, maar op basis waarvan ze in welke groep worden geplaatst, maakt hij niet duidelijk: Pease (1919), 157. 29 Tazelaar (2008), 1453-1464. 6 Hoofdstuk 1: Periode I (374-382) Epistula 1 Zijn eerste brief schreef Hieronymus rond 374. Over de precieze datering van Hieronymus’ eerste brief is discussie, maar de consensus is dat de brief in de vroege jaren ’70 van de vierde eeuw is geschreven.30 Deze brief is gericht aan Innocentius, een priester van Vercelli, van wie weinig bekend is.31 Samen met Innocentius, die net als hij ook een asceet was, ging Hieronymus naar Antiochië, waar Evagrius de patroon van beide pelgrims werd.32 Hieronymus vertelt in brief 1 over een vrouw in Vercelli die zevenmaal geëxecuteerd werd. Hieronymus opent de brief met het verzoek van Innocentius om dit verhaal te vertellen en zegt dat hij dit nu gaat doen (§1-2). De volgende paragrafen wijdt Hieronymus aan de executie van de vrouw die ten onrechte beschuldigd werd van overspel. Tijdens de folteringen bleef zij volharden in haar onschuld, terwijl ze bad tot God en haar ogen richtte naar de hemel. Na verscheidene kwellingen werden zeven pogingen gedaan om haar te onthoofden, maar het zwaard was niet in staat de vrouw te doden. Uiteindelijk wordt de vrouw verzorgd dankzij Evagrius (§3-14). Hieronymus besluit de brief met een loftuiting op Evagrius (§15). Brief 1 bevat twee citaten van Vergilius’ Aeneis. Het eerste citaat kan men in twee delen opsplitsen en is te vinden in de tweede paragraaf. Het is een toespeling op Aeneis III.192-195: nunc mihi euanescentibus terris caelum undique et undique pontus, nunc unda tenebris inhorrescens et caeca nocte nimborum spumei fluctus canescunt. (Ep. 1.2.1) Terwijl het land verdwijnt, is er nu overal lucht en overal zee, nu wordt het zeeoppervlak ruw in de duisternis en in de donkere stormnacht worden schuimende golven wit. postquam altum tenuere rates, nec iam amplius ullae adparent terrae, caelum undique et undique pontus, tum mihi caeruleus supra caput adstitit imber, noctem hiememque ferens, et inhorruit unda tenebris. (Aen. III.192-195) Nadat de schepen op zee hadden gevaren, en niet langer enig land zichtbaar was, was er overal lucht en overal zee, toen hing mij een donkere regenbui boven het hoofd, die de nacht en onweer droeg, en het zeeoppervlak werd ruw in de duisternis. ut pelagus tenuere rates, nec iam amplius ulla occurrit tellus, maria undique et undique caelum, 30 Rebenich (2002), 64. 31 Rebenich (1992), 48. 32 Rebenich (2002), 64. Antiochië ligt in Syrië. 7 olli caeruleus supra caput adstitit imber, noctem hiememque ferens, et inhorruit unda tenebris. (Aen. V.8-11) Toen de schepen op zee voeren, en niet langer enig land zich toonde, was er overal zee en overal lucht, en voor hem hing een donkere regenbui boven het hoofd, die de nacht en onweer droeg, en het zeeoppervlak ging rimpelen in de duisternis. In Aeneis III vertelt Aeneas in Noord-Afrika aan Dido en haar gezelschap over zijn dwaaltochten na de val van Troje. Net als Aeneas is Hieronymus de ik-personage die een moeilijke tocht op zee heeft doorgemaakt. Na het afronden van zijn opleiding in Rome reisde Hieronymus rond. In Aquileia, waar hij verbleef met een aantal vrienden, besloot Hieronymus een pelgrimstocht naar Jeruzalem te maken en een ascetisch leven te leiden. Volgens Kelly begon Hieronymus zijn reis per schip over de Adriatische Zee tot aan Dyrrachium. Na een verblijf in Athene vervolgde Hieronymus zijn tocht naar Jeruzalem. Hij ging via Thracië over de Zwarte Zee naar het vasteland in Azië om zijn eindbestemming te bereiken.33 Een ziekte hield Hieronymus op in Antiochië, vanwaar hij na een tijd vertrok naar de naburige woestijn van Chalcis.34 Met deze informatie in het achterhoofd lijkt Hieronymus met zijn citaat uit Aeneis III.192-195 een toespeling op zijn reis naar Chalcis te maken, omdat hij de Zwarte Zee noemt. Toch gebruikt Hieronymus het citaat niet om een echte reis af te beschrijven, maar om een figuurlijke reis te beschrijven, namelijk het vertellen van het wonder in Vercelli. Hieronymus presenteert zich in de inleiding als een eenvoudige auteur die hij vergelijkt met een onervaren matroos die zich als een kapitein moet redden op zee. Hieronymus heeft ‘caelum undique et undique pontus’ letterlijk overgenomen uit Aeneis III.193. Vergelijkbaar is de wijze waarop dit citaat terugkeert in brief 2 en 3. Volgens Tazelaar zou dit de enige toespeling op Vergilius’ Aeneis in deze passage zijn, maar wanneer men verder leest, wordt ook naar de rest van de zin verwezen waarin het letterlijk geciteerde staat.35 Hieronymus heeft ervoor gekozen om ‘nec iam amplius ullae adparent terrae’ (III.192) anders te verwoorden, namelijk met de ablativus absolutus-constructie: ‘evanescentibus terris’. Bovendien heeft Hieronymus het einde van Aeneis III.195/V.11 met een aanpassing overgenomen. Nog steeds is een vorm van inhorrescere verwerkt, maar wel als participium in plaats van een persoonsvorm. Hieronymus kiest hier voor dit citaat, omdat deze verzen passen bij zijn beeldspraak. De tweede toespeling in deze brief die in paragraaf 10 zit, is die op Aeneis XII.611: e quibus medius, ad quem damnatorum cura pertinebat, erumpens et canitiem inmundam perfuso puluere turpans:… inquit,… 33 Kelly (1975), 36-37; Ep. 3.3.1. Aquileia ligt in Italië; Dyrrachium ligt in Albanië. 34 Kelly (1975), 38, 41. 35 Tazelaar (2008), 1464. 8 (Ep. 1.10.2) Iemand te midden van hen, aan wie de verantwoordelijkheid voor de veroordeelden toekwam, zei, terwijl hij opsprong en de vieze grijze haren met uitgestrooid stof bevuilde: it scissa veste Latinus, coniugis attonitus fatis urbisque ruina, canitiem immundo perfusam pulvere turpans. (Aen. XII.609-611) Latinus ging met gescheurde kleding, ontzet door het lot van zijn echtgenote en de ondergang van de stad, terwijl hij zijn grijze haren bevuilde bestrooid met vies stof. In de tiende paragraaf vertelt Hieronymus hoe, nadat de beul viermaal geprobeerd heeft de vrouw te doden, het volk het niet meer eens is met de terechtstelling van de vrouw. Daarnaast wil het volk dat de verantwoordelijke voor de terechtstelling gedood wordt in plaats van de onschuldige vrouw. Een van de gerechtsdienaren weet het volk te overtuigen dat hij zelf, een niet-veroordeelde, onschuldig is en niet moet sterven. Hierdoor verandert het volk weer van mening en wil toch het vonnis laten voltrekken. Deze gerechtsdienaar vraagt genade met de woorden die van toepassing zijn op Latinus, de koning van Latium. Met deze woorden beschrijft Vergilius de toestand van Latinus, wanneer hij ziet dat zijn echtgenote Amata zelfmoord heeft gepleegd. Qua woordkeuze heeft Hieronymus Vergilius weliswaar nagevolgd, maar heeft ervoor gekozen om de congruentie van de woorden aan te passen. Zo werden bij Hieronymus de vieze haren met gestrooid stof bevuild en bij Vergilius de haren bevuild doordat ze met vies stof bestrooid waren. Met dit citaat creëert Hieronymus een dramatisch effect. Epistula 2 Hieronymus’ tweede brief, geschreven rond 374-375, is vrij kort en gericht aan Theodosius en andere anachoreten. In deze brief vraagt hij voor hem te bidden dat hij de kracht vindt om een ascetisch leven te leiden. Over Theodosius is vrij weinig bekend, maar uit de brief van Hieronymus blijkt wel dat Theodosius de leiding had over een groep anachoreten, met wie Hieronymus een tijd heeft doorgebracht.36 Verder is het volgens sommigen mogelijk dat hij een klooster in Rhôsos heeft opgericht.37 In zijn tweede brief heeft Hieronymus wederom III.193 en V.9 van Vergilius geciteerd:38 36 Ep. 2.1.1. 37 Cain (2009), 20; Kelly (1975), 41. 38 Cf. pagina 7-8. 9 et quia paululum non tam desiui a uitiis, quam coepi uelle desinere, nunc me nouis diabolus retibus ligat, nunc noua inpedimenta proponens maria undique circumdat et undique pontum, (Ep. 2.1.4) En omdat ik me een beetje niet zozeer heb verlost van mijn gebreken, maar ik veeleer begonnen ben me ervan te willen bevrijden, bindt de duivel mij nu eens vast met nieuwe netten, legt hij dan weer oceanen aan alle kanten en aan alle kanten een zee, terwijl hij nieuwe hindernissen opwerpt, adparent terrae, caelum undique et undique pontus, (Aen. III.193) occurrit tellus, maria undique et undique caelum, (Aen. V.9) Dit keer heeft Hieronymus ervoor gekozen om Aeneis III.193 te combineren met V.9. Hij behoudt wederom de chiastische structuur van het vers en neemt uit beide verzen de woorden voor ‘zee’. Zoals bij brief 1 al is besproken, vertelt Aeneas in boek III over zijn dwaaltochten.39 In Aeneis boek V komen Aeneas en zijn vrienden op weg naar Italië terecht in een storm. Na de storm komen ze aan op Sicilië, waar ze lijkspelen houden voor Anchises. Men zou kunnen zeggen dat Hieronymus net als Aeneas zijn doel probeert te bereiken en dat beiden op allerlei moeilijkheden stuiten. Wederom gebruikt Hieronymus het citaat als een vorm van beeldspraak, omdat de zeeën hier symbool staan voor de problemen die de duivel voor Hieronymus veroorzaakt. Epistula 3 Brief 3 is gericht aan Rufinus, een oud-medestudent aan de school in Rome, met wie Hieronymus vaker correspondeerde. 40 Ten eerste worden in deze brief de leefomstandigheden van Hieronymus uit de doeken gedaan (§1-3). Vervolgens spreekt hij uitgebreid over het ascetische leven van hun gemeenschappelijke vriend Bonosus (§4-5). Tenslotte vraagt de kerkvader Rufinus om hun vriendschap te blijven gedenken (§6). De derde brief is geschreven in 375. In deze brief aan zijn oud-schoolgenoot zit een vergelijkbare toespeling op de verzen uit Aeneis III en V als in de brieven 1 en 2:41 postquam me a tuo latere subitus turbo conuoluit, postquam glutino caritatis haerentem inpia distraxit auulsio, tunc mihi caeruleus supra caput adstitit imber, tunc maria undique et undique caelum. (Ep. 3.3.1) 39 Cf. pagina 8. 40 Kelly (1975), 12. Meer over Rufinus: cf. PLRE I, 778-781. 41 Cf. pagina 7-10. 10
Description: