ebook img

Al Is Jan Prins Nog Zo Snel, De Boer Ach PDF

221 Pages·2010·1.87 MB·German
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview Al Is Jan Prins Nog Zo Snel, De Boer Ach

AL IS JAN PRINS OOK NOG ZO SNEL, DE BOEF DIE ACHTERHAALT HEM WEL. . . ij waren eigenlijk helemáál niet van plan om in „WPanama terecht te gaan komen, mijnheer Van der Heide”, begon Jan Prins, toen hij mij later de zeer ongewone stunts vertelde, die hij samen met de dikke Arie Roos en Bob Evers had beleefd in dat smalle kronkeltje land tussen Noord- en Zuid-Amerika. „Het was bovendien een héél ander avontuur dan alle andere. Want in alle rellen daarvóór waren wij het, die een stel bandieten op hun min of meer ongewassen hielen zaten. Maar bij die Panamese pyjamapret joeg een nijdige troep boeven òns achterna. En op de ochtend dat die pyjama-lol losbarstte, zaten we met zijn drieën coke met blokjes ijs erin te drin–ken op het terras van Reforma en dat is het duurste en beste hotel van heel MexicoCity.” * Het was toen kwart over elf op een ochtend tegen het einde van de maand september en de drie jongens zaten (of liever: lagen) onder een zonnescherm op het enorme terras van het Reformahotel. Zij hadden kort tevoren hun ont–bijt achter de kiezen geschoven en lagen nu alle drie naast elkaar, in rieten terrasstoelen, met hun voeten op de rand van de marmeren balustrade die het terras omgaf en ervoor zorgde dat geen waardevolle hotelgasten met een doffe smak terecht konden komen in de enkele meters lager gelegen tuin, die een opeenhoping was van woest 5 gekleurde bloemen, sissend spuitende fonteinen en hon–derden muzikaal be- boppende vogels. Arie Roos had een breedgerande Mexicaanse strohoed op, speciaal gekocht om zijn rossige teint te beschutten tegen de felle zon. De stad Mexico ligt per slot van rekening een flink eind boven de zeespiegel en in die ijle lucht hadden de zonnestralen een atoomachtige uitwerking op het tere vel van rood–harige lieden. Arie lag met zijn hoofd achterover en de hoed op zijn gezicht. Zijn sproetige handen rustten ineen–gevouwen op de machtige heuvel van zijn buik. Bob Evers zat een nieuw gaatje te boren in de gevlochten Mexicaanse sierriem die hij de avond tevoren had gekocht. Jan Prins had een exemplaar op de kop getikt van „The Guide To World Travel”, het reisboek van Pan American Airways, dat (volgens vermelding op het omslag) 16.286 feiten be–vatte over 78 landen. „Geen wonder!” zei Jan ineens. „Wat?” vroeg Bob, zonder op te kijken van zijn riem. „Dat we vanmorgen zo vreemd buiten adem waren toen we opstonden. We zitten hier zevenduizend vijfhonderd voet boven de zeespiegel.” Bob keek even peinzend naar een fontein en rekende snel: „Dat is een dikke twee kilometer. Maar goed dat we hier niet een robbertje hoeven te vechten. Daar zou niet veel van terecht komen. Aan die ijle lucht moet je echt gewend zijn.” „Staan er nog meer spannende dingen in dat boek?” vroeg Arie. Zijn stem klonk vreemd gedempt uit het bin–nenste van de strooien punthoed. „O ja”, zei Jan, bromde even wat en begon voor te lezen: Mexico ligt tussen de Verenigde Staten en Midden— Amerika; oostelijk begrensd door de Golf van Mexico en de Caraïbische Zee; westelijk begrensd door de Stille Oceaan.” 6 Arie kreunde, lichtte één kant van de strohoed op en verklaarde met nadruk: „Ik vroeg iets spannends. Geen botte aardrijkskundeles.” „Wind je niet op, dikke. Was ik net aan toe: Mexico, het land der aloude Azteken, biedt de reiziger een grootse verscheidenheid van taferelen voor een ieders smaak: fabelachtig fraaie stranden en wereld— beroemde badplaatsen . . . moderne steden die toch al de charmes van Oud-Spanje hebben behouden. . . vulkanen, sneeuwgekroonde bergen. . . fantastisch gekleurde woestijnen . . . opwindende stierengevech– ten . . . schilderachtige fiesta ’ s . . . weergaloze winkels, luxueuze hotels en feeërieke nachtclubs. Dat alles vindt u in Mexico. En de wisselkantoren betalen u meer dan twaalf Mexicaanse peso’ s voor één United States dollar.” Er viel enkele tellen lang een diepe stilte. De fonteinen sisten. Ergens uit een hotelkamer, achter hen, speelde een radio tinkelende gitaarmuziek. De strohoed werd weer opgetild en één blauw oog van Arie tuurde onder de rand uit. „Staat dat er zó?” vroeg hij ongelovig. „Bots boven op elkaar?” „Ik zweer het je!” verzekerde Jan en liet hem de Amerikaanse tekst lezen. Arie bestudeerde die, schudde verbijsterd het hoofd en liet de hoed weer zakken. Bob, de Amerikaan, wenste er echter verder op in te gaan en informeerde een tikje dreigend: „En wat zou dat, dikke? Is er bezwaar tegen om in een reisgids de koers van de peso tegen de dollar te vermelden?” „Welnee!” verklaarde Arie heftig van onder de hoed. „Het is zelfs machtig praktisch! Op naar Holland, Amerikanen! Wij bieden eeuwenoude kerken met bemoste torens die afbrokkelen van ouderdom. Musea berstensvol Nachtwach7 ten en Straatjes van Vermeer . . . Markten vol jonge kazen, getorst door Volendammers op klompen met tulpen in hun broeksbanden . . . Ministers die met windmolens lopen, leeggepompte Zuiderzeeën en verlaten Vredespa–leizen. Komt dat zien, komt dat zien! Dat alles voor nog geen vier harde guldens per dollar. En betere cultuur èn 15 procent inclusief . . . alléén in Holland via Pan American Airways.” Jan Prins zat zacht te proestlachen. Bob Evers werd een beetje boos en bleef woedend naar de strohoed staren. Maar de hoed gaf geen krimp en Arie’s rode handen ble–ven kalm gevouwen op de gewelfde buik liggen. „Jongetje Prins, lach niet dom en lees verder”, zei Arie ten laatste. „Geef ons wat cijfers. Daar ben je toch altijd zo gek op.” Jan begon zó terstond, dat het duidelijk was, dat hij in–tussen al van die cijfers had zitten smullen. „Mexico heeft een geschat inwoner-aantal van 28 mil– joen en een oppervlakte die één kwart bedraagt van die van de Verenigde Staten, namelijk, in vierkante mijlen uitgedrukt, zevenhonderd zestigduizend . . .” „Dat is genoeg”, besliste Arie. „Ik ben toch niet van plan om het na te meten. Staat er in dat toverboek ook iets over bijzondere Mexicaanse spijzen en/of dranken?” Bob was klaar met het boren van het gaatje en begon de riem door de lusjes van zijn short te halen. Jan las voor: „Zeer beroemd is de „mole de guajolote”, oftewel kal– koen met vette saus . . . Taco’ s en enchilada ’ s worden bereid uit kalfsvlees of kip, gewikkeld in tortilla’ s (maispannekoeken) en zijn overheerlijk . . . Eet nooit fruit tenzij u het zelf hebt geschild . . . De hoofdmaal– tijd in Mexico is de lunch, die men gebruikt tussen één en drie uur.” 8 „Hoe laat is het nu?” „In elk geval nog veel te vroeg, dikke.” Bob gespte zijn nieuwe riem dicht, stond op en blies zijn buik een beetje op. Hij keek tevreden; het gaatje zat pre–cies op de goede plaats. Hij begon de afgedankte riem op te rollen. „Zeg Jan, staat er niets in over speciale koopjes? Zoals deze riem bijvoorbeeld? Ik moet eigenlijk wat cadeautjes kopen om aan de ouwelui te sturen.” „Goed idee”, stemde Arie in. „Hebben ze meteen een over–tuigend bewijs, dat we nog in leven zijn.” Jan zat even te zoeken en te brommen: „Ja! Hier . . .! Winkels. Luister maar: „De reeksen winkels in Mexico City zijn schier onaf– zienbaar. De Avenida Madero kan worden vergeleken met de Rue de la Paix in Parijs . . . Mexicaanse hand– bewerkte zilveren sieraden kan men overal aanschaf– fen. Parfums zijn hier goedkoper dan in de USA. Ook vindt men hier koopjes in kwaliteitsleer en in suède. Bezoek vooral de markten! Er is er een in elk stads– kwartier en zij bieden u artikelen zoals aardewerk, glaswerk, geweven stoffen, serapes en sieraden. Ver– geet vooral niet te gaan kijken bij de Nationale Bank van Lening. Daar zijn dikwijls reuze-koopjes te halen. . .” Zij schrokken alle drie op, want achter hen werd gekucht. Arie lichtte weer zijn strohoed op en probeerde onderste–boven (of achterstevoren) te zien, wie er achter hem stond, maar onderscheidde weinig anders dan een mannenge–stalte in plechtstatig zwart-en-wit. „Mag ik de gentlemen verzoeken”, begon deze man, effen en toch licht afkeurend, „normale lange pantalons aan te trekken?” Dikke Arie rees moeizaam op in zijn krakend protesterende stoel en wendde het hoofd om. Hij herkende nu de man die 9 achter hen stond: zij hadden hem de vorige dag, toen zij in het hotel arriveerden, al door de enorme hal zien stap–pen: stijfgebeend, mager en uiterst waardig; het type van de lange Spanjaard, zoals men ze zo graag in Zuid-Ameri–kaanse hotels heeft, om een aristocratisch tintje aan het etablissement te verlenen. Diezelfde ochtend ook hadden zij de man opnieuw gezien; in de ontbijtzaal, deftig in jacquet gekleed. De drie vrienden hadden toen al de be–sliste indruk gekregen, dat deze als hertog vermomde grootwaardigheidsbekleder het maar heel matig vond dat er in zijn duur hotel gelogeerd werd door drie jongelieden, waarvan er twee hun haren niet op tijd hadden laten knippen. (Bobbie Evers had dat laten doen door de machi–nist van een der locomotieven uit hun laatste avontuur, maar het resultaat was zo schrikbarend geweest, dat beide anderen het hunne toch maar liever hadden laten groei–en). Deze aan lager wal geraakte Aartshertog van Granada of iets dergelijks, stond dus nu achter hen, met opgetrok–ken haviksneus en herhaalde zijn opmerking van zojuist, op dezelfde effen toon. „Mag ik de gentlemen verzoeken lange pantalons aan te gaan trekken?” De ogen van Jan, Bob en Arie gingen naar hun zes benen, die naast elkaar rustten op de marmeren balustraderand. Zij droegen alle drie shorts, die weliswaar verre van nieuw waren, maar wel keurig gestoomd. (Het was notabene gebeurd in de afgeblazen stoom van een locomotief!) De benen zelf waren ook smetteloos schoon (van uitgebreid wentelen in hete hotelbaden) maar zij vertoonden wèl een keur van meer of minder wittige en soms elkaar krui– sende littekens. Arie’s wandelstel was natuurlijk helemáál een surrealistisch schilderstuk: een ware symfonie van spekrollades, hier en daar rossig verbrand door de zon, met een woest firmament van sproeten en op twee plaatsen verlucht met een bleekrode hechtpleister. „Luistert u eens”, antwoordde Bob sussend, „ik ben me ervan bewust, dat wij niet kunnen bogen op de benen van 10 schoonheidskoninginnen; maar zó afzichtelijk dat we ze niet publiek kunnen vertonen, zijn ze nu óók weer niet, lijkt me.” „Of uw benen al dan niet fraai zijn”, antwoordde de plechtstatige figuur, „is hier niet in het geding. Als u hier logeert, heeft u zich te houden aan de algemeen geldende regels. Hier in Mexico is het zede, dat onder geen omstan–digheden ooit in het publiek of op straat shorts worden gedragen. En door vrouwen nooit lange broeken.” „Is dat in elk hotel zo?” informeerde Arie. „Dat is in heel Mexico zo”, bevestigde de magere groot–vorst. Jan Prins begon weer in zijn reisgids te snuffelen. „Ik geloof dat ik zoiets heb zien staan. . .” „Bladzijde 341 onderaan”, zei de grootvorst strak. Jan Prins sloeg bladzijde 341 op en las voor: „PLAATSELIJKE ZEDEN EN GEWOONTEN Het geven van fooien is een zeer algemeen verbreide gewoonte.” De toon van de grootvorst werd ietwat scherper: „Daar hadden wij het nu niet over, lijkt me.” Jan ging onverstoorbaar verder: „Tien tot twintig procent wordt als juist beschouwd. Afdingen in kleine winkels en op de markten is alge– meen in zwang. Dronken lieden worden met misnoe– gen beschouwd. Vrouwen in korte of lange broeken worden op de openbare weg niet toegelaten. Mannen behoren hun jassen en dassen aan te houden. . .” Jan keek op: „Ik lees nergens iets over mannen in shorts.” Weer de effen stem: „Pagina 346 bovenaan.” 11 Jan Prins kreeg het gevoel dat hij weer op school zat en een slecht geleerde les overhoord kreeg. „Dadelijk moeten we nog strafregels schrijven”, mompelde hij, vond de bedoelde plaats en las voor: „In Mexico City let men zeer op de kleding. Als straatdracht genieten zwarte jurken de voorkeur. Onder geen omstandigheden moet u zich in het publiek in shorts vertonen, met blote benen...” „Ik vertrap het toch óók om een zwarte jurk te gaan aandoen”, mompelde Arie. Bob trok met tegenzin zijn blote benen van de balustrade. Arie deed hetzelfde en begon met een enorme zucht op te staan. „Ik vertrouw-dat u het begrijpt”, zei de magere man. „U zou mij een root genoegen doen, als u zonder uitstel een lange broek zoudt willen gaan aantrekken, benevens een passend jasje. Wij zijn in Mexico op decorum gesteld. Wij trachten zo lang mogelijk een stijl te handhaven, die ons in de loop van eeuwen tot een traditionele-behoefte geworden is.” „Mooi zo”, mompelde Arie dof. „Dank u”, besloot de grootvorst. Hij keerde zich om en wandelde met waardige schreden het terras over en door een der openslaande deuren naar binnen. Jan, Bob en Arie keken elkaar misnoegd aan. Arie opperde: „Zullen we het ineens goed doen en drie hoge hoeden gaan kopen?” „O, voor de balorige blikskaters!” riep Jan ongeduldig. „Tis er?” „We dachten dat we onze lange broeken tòch niet nodig zouden hebben en die zitten dus nog in de koffers die we in de auto gelaten hebben.” „Dat zul je nou altijd zien. Nu kunnen we helemaal heen en terug sjouwen naar die garage.” „Da’s niet nodig, jò. We maken die koffers open, halen er 12 de man een broek uit en trekken die daar aan. Er zal wel een WC zijn, of een washoek, waar we dat zedig kunnen doen.” „Ja. De jasjes hebben we op onze kamers.” Jan, altijd zo netjes op zijn kleren, sputterde: „Zal een mooi gezicht zijn! Die broeken zitten er al weken opgevouwen in. Of we met een nieuw soort harmonika–textiel aan onze benen lopen.” „Gaat het niet om. Een broek is een broek. Dat Pan-Ame–rikaanse beleefdheidsboek zegt niets over kreukels of vou–wen.” Jan sputterde door: „En die kreukels zakken er niet zo gauw uit, ook. We lopen gewoonweg voor gek vandaag.” Bob, de Amerikaan, bromde: „Klets niet, jullie. Er zal hier wel ergens een Amerikaanse stomerij zijn, waar ze zo’n ding oppersen terwijl je er op wacht.” „Laten we het hopen. Kom mee. ” * * Hun auto was nog steeds diezelfde twaalfcilinder Lincoln Zephyr (geboortedatum 1939) die ze tweedehands in Cali–fornië hadden aangeschaft voor een prikkie, want de wagen was een luxe-uitvoering met overdrive en die twaalf cilinders slokten zoveel benzine dat, zoals Jan Prins het uitdrukte, „je een rijksdaalder kwijt was om te starten en een gulden als je een bocht omging.” Ze hadden echter deze wagen tòch gekocht, omdat het bakbeest verschillende voordelen had, aan Jan Prins en Bob welbekend. Deze soort Lincoln Zephyrs waren in de jaren 1930 tot 1940 de paradepaarden van de Fordfabrie–ken. Zij werden toen met de hand gemaakt in een speciale fabriek, waar alles er even smetteloos uitzag als in een laboratorium. Deze Lincoln Zephyr was de Rolls Royce van de Amerikanen en kon bij goed gebruik eveneens een mensenleven meegaan. Deze Lincolns (die niets te maken 13 hebben met de tegenwoordige Ford Zephyrs of Lincolns) waren de wagens, waarin de Amerikaanse presidenten rondreden, waarin Charles Lindbergh zijn triomftocht maakte over Broadway na zijn solovlucht over de Atlantische Oceaan en op het chassis van deze zelfde wagens werden de zware carrosserieën gebouwd voor de overvalwagens waarmee de FBI jacht maakte op gangsters en dranksmokkelaars. De tweezitter die de jongens in Californië hadden gekocht, woog niet minder dan 1900 kilo’s, wat verklaarbaar werd als je de wagen van onderen bekeek — elk spatbord rustte op twee geperst-stalen U-balken. Als je met zo’n Lincoln tegen een na-oorlogse acht-cilinder opbotste, kon je het moderne produkt meteen verkopen als geperst oud blik. Maar je had toch altijd kans, dat je de Lincoln- spatborden een nieuw lakje moest geven. Hun wagen had een linnen kap die natuurlijk naar beneden kon, alle mogelijke zij-en hulplichten, een zware lederen bekleding en achter de twee brede voorzitbanken nog twee leren bankjes die naar beneden konden klappen. De achterkant van de wagen helde torpedo-vormig naar beneden. De bovenkant van dat torpedo-einde ging naar boven open als de muil van een super-krokodil en kon daaronder een machtige hoop bagage bergen. In dat achtereinde, natuurlijk afgesloten, hadden zij de koffers achtergelaten met de spullen die zij meenden voorlopig niet nodig te hebben. En de auto stond een heel eind uit de buurt omdat de hotelgarage overvol was geweest, toen zij in MexicoCity arriveerden. Zij waren toen doodmoe, stoffig en bezweet en zeer verlangend naar een bad. Het had hen toch nog een vol kwartier

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.