KLINISCHE PSYCHOTHERAPIE BIJ ANGST, STEMMINGS EN PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN De Depressiekliniek als poging tot integratie van psychiatrie en psychoanalyse Mark Kinet (in: Janzing, C, van den Berg, A, Kruisdijk, F (red) (2003),Handboek voor Milieutherapie, deel 2, Van Gorcum: Assen, p 97117) . 1. Inleidende situering De Kliniek StJozef, Centrum voor Psychiatrie en Psychotherapie, te Pittem (B) is een middelgroot algemeen psychiatrisch ziekenhuis in het midden van WestVlaanderen. Jaarlijks gebeuren er ongeveer 1000 opnames (helft eerste, helft heropnames) en dagelijks doorlopen ruim 230 patiënten diverse fasen (residentieel, semiresidentieel of semisemiresidentieel) van hun behandeling binnen één van de vijf therapeutische afdelingen, waaronder de Depressiekliniek. Het ziekenhuis is opgericht in 1945 en wortelt in tegenstelling tot veel van zijn grotere broers of zusters nièt in een asieltraditie. Van in den beginne was het profiel gekenmerkt door kortdurende en intensieve, aanvankelijk eerder biologisch psychiatrische, sedert de jaren ‘80 ook en vooral psychotherapeutische werking. Het ziekenhuis heeft een rigoureus doorgedreven divisionele structuur. Er heerst een unionistisch federalisme met een sterke federale overheid maar anderzijds ook verregaande autonomie van de deelregeringen (stuurgroepen genoemd). Deze autonomie situeert zich vooral op vlak van opname en therapeutisch beleid, vorming en bijscholing, personeelszaken. Er is geen opname of observatieafdeling noch een gesloten afdeling. Er gebeuren geen opnames onder procedure gedwongen behandeling (vroegere collocatie). Aan de hand van duidelijk geëxpliciteerde voordeurcriteria komen patiënten onmiddellijk in een van de vijf therapeutische milieus terecht met de daaraan inherente milieutherapeutische dynamiek, die voelbaar wordt gemaakt vanaf de eerste dag. Volgens de typering van Janzing en Lansen (1985) vallen deze milieus als volgt te schetsen. Er is de Jeugdkliniek (1521 jaar), die zich richt tot algemene psychiatrie binnen deze levensfase en die zich kenmerkt door een gemengd supportief en (re)constructief milieu. De psychoanalytische behandelfilosofie is er, aangevuld met systeemtherapeutische inzichten, richtinggevend. Er is aan de andere kant van het leeftijdsspectrum de Seniorenkliniek (ouder dan 60 jaar), waar op levensfasespecifieke wijze een voornamelijk supportief milieu wordt opgezet dat zich richt tot algemene psychiatrie met uitzondering van psychoorganische of dementiële stoornissen. Binnen het segment volwassenen (2160 jaar) is er de Ontwenningskliniek, een overwegend sociaaltherapeutisch milieu voor misbruik van of verslaving aan alcohol, medicatie of gokken en met een goed gestructureerd nazorgprogramma (terugvalpreventie) individueel, in groep of voor/met partners. Er is de Revakliniek, een in ruime mate externe steun en externe structuur biedend supportief milieu met aanhoudende gerichtheid op revalidatie en resocialisatie voor op basis van persoonlijkheid, majeure psychiatrische as I stoornis en/of marginalisatie kwetsbaarder mensen. Er is tenslotte de Depressiekliniek, die in 1991 uit de afdeling Algemene Psychiatrie is gegroeid en waar sindsdien een klinisch psychotherapeutisch (in de enge betekenis van Jongerius en Rylant, 1989) of gemengd supportief(re)constructief behandelmilieu is uitgebouwd voor angst, stemmings en persoonlijkheidsstoornissen. De afdeling heeft een maximale capaciteit van 56 patiënten, waarvan een 20tal in voltijdse dagtherapie komen. Na een korte opnamefase van 1 week komt de patiënt in één van de zes behandelgroepen terecht. In de regel begint de behandeling in 24uurs regime. Al naargelang de evolutie van toestand en psychotherapeutisch proces evolueert de patiënt naar dagbehandeling en wordt finaal ook een verder lopende (veelal ondermeer psychoanalytisch psychotherapeutische) ambulante behandeling of begeleiding opgezet. Vooraleer uitgebreid stil te staan bij de klinische psychotherapie op de Depressiekliniek wordt eerst nog een bijzonder handelsmerk van het ziekenhuis voorgesteld, namelijk het Forum voor Persoonsvorming. Zoals voor de andere afdelingen vertegenwoordigt dit Forum immers op uitgekiende wijze een complementaire aanvulling van de klinische psychotherapie op de Depressiekliniek. Naast het (psycho)therapeutisch proces dat convergent gedragen wordt door het behandelmilieu, het behandelteam, het therapieprogramma van de afdeling volgen alle patiënten ook activiteiten en therapieën in dit Forum voor Persoonsvorming. Ze doen dit samen met patiënten van andere afdelingen of (behandel)culturen en geleid door therapeuten/activiteitenbegeleiders van andere afdelingen. Ze spelen daarbij doorgaans (ook qua locatie) niet thuis, maar op verplaatsing. Deze activiteiten/therapieën hebben eerder een agogisch, persoonsvormend karakter. Ze worden nu eens beschouwd als intramurale buitenhuisactiviteiten, dan weer als mogelijkheid voor crossculturele ontmoeting. Hoedanook vertegenwoordigen zij een as van divergentie, waarvan de mogelijke relevantie onder de laatste rubriek varia en variaties wordt toegelicht. 2. Patiënten Uit de cijfers van de tien laatste jaarverslagen blijkt dat op de Depressiekliniek jaarlijks gemiddeld ongeveer 150 patiënten worden opgenomen, zoals op ziekenhuisniveau half om half eerste en heropnames. De verhouding vrouwen/mannen bedraagt ong. 3/2. 75% van de patiënten volgde hoger middelbaar of hoger nietuniversitair onderwijs. De gemiddelde verblijfsduur (meestal een tweede fase van daghospitalisatie inbegrepen) bedraagt een viertal maanden. Hoewel de meeste patiënten reeds een voorgeschiedenis hebben van psychiatrische behandeling, meldt de helft tot drie kwart zich aan zonder directe betrokkenheid van een professionele verwijzer. Dit is één van de redenen waarom onze afdeling de benaming Depressiekliniek heeft gekregen. Dit betekent immers niet dat de afdeling zich uitsluitend zou richten tot depressies in engere (à la DSM) zin. Bij de grote meerderheid van de patiënten zijn wel ondermeer min of meer ernstige depressieve klachten aanwezig, waardoor zijzelf en/of hun verwijzers de weg naar onze afdeling vinden (aanleiding opname : 91% depressieve stemming, minderwaardigheid). Is een depressie allengs dan ook niet een veel voorkomende, weinig stigmatiserende en dus sociaal aanvaarde omschrijving geworden voor een veelheid van psychisch lijden? Heel wat patiënten hebben reeds een uitgebreid parcours langsheen diverse hulpverleners achter de rug. De voorafgaande behandeling was dan ook dikwijls louter oplossings, symptoom of syndroomgericht. Zo werden depressieve klachten diagnostisch vaak als vitaal ofendogeen depressief geëtiketteerd. Bij afwezigheid van een aantoonbare en/of voor het zgn. gezond verstand begrijpelijke uitlokkende factor was de pathogenese blijkbaar ondoorgrondelijk en werd ze toegeschreven aan een dysfunctioneel brein. Daarop was dan ook steevast, zoal niet uitsluitend de behandeling gericht. Al deze patiënten werden op uitputtende wijze psychofarmacologisch c.q. biologisch psychiatrisch behandeld, ambulant door huisarts en/of psychiater en al dan niet ook d.m.v. kortdurende (2 à 3 weken) opnames in psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen. De onderliggende persoonlijkheidsproblematiek (cfr. ook tabel 1) situeert zich in DSM IV termen dan veelal in cluster B of C van de persoonlijkheidsstoornissen, dit wil zeggen het neurotisch, highorder en core borderline spectrum (cfr. Vermote, 2000). Tabel 1: Persoonlijkheidsproblematiek DK: AsII DSMIV CLUSTERA paranoïde persoonlijkheid schizoïde persoonlijkheid 5,5% schizotypische persoonlijkheid CLUSTERB borderline persoonlijkheidsstoornis 58,2% theatrale persoonlijkheid 34,5% narcistische persoonlijkheid 12,7% antisociale persoonlijkheid 1,8% CLUSTERC obsessief/compulsief 1,8% afhankelijk 1,8% ontwijkend OVERIGE persoonlijkheidsstoornis niet gespec. 0,9% uitgestelde diagnose op as2 geen diagnose op as2 1,8% Ze had alleszins amper een aangrijpingspunt van de behandeling gevormd. Belangrijkste mogelijke redenen hiervoor zijn tweeërlei. Ofwel werd de persoonlijkheid/het subject van de patiënt geëclipseerd: de patiënt wordt (conform het medisch model, cfr. infra) behandeld als een object d.m.v. een voorschrift. Ofwel trof de persoonlijkheidsstoornis een (psycho)therapeutisch nihilisme en beperkte de hulpverlener zich tot ondersteunende c.q. sociaalpsychiatrische interventies. Uit recent wetenschappelijk onderzoek (bijv. Bateman en Fonagy, 1999, 2000) blijkt nochtans op welhaast spectaculaire wijze de superieure werkzaamheid van klinische psychotherapie bij persoonlijkheidsstoornissen in het algemeen en bij borderlinepatiënten in het bijzonder, ook na langdurige followup (idem, 2001). Hoewel depressieve klachten op de voorgrond staan wordt door het team van de Depressiekliniek de persoonlijkheidsstoornis bij nagenoeg alle de patiënten als hoofddiagnose beschouwd (cfr. tabel 2). Tabel 2: Situering hoofddiagnose Depressiekliniek persoonlijkheidsstoornissen 93,6% cluster A 4,5% cluster B 86,4% cluster C 2,7% stemmingsstoornissen 4,5% depressieve stoornissen 4,5% stoornis middelen 1,8% Op As I van de DSM IV (cfr. tabel 3) gaat het bij ruim driekwart om dysthyme stoornissen. Majeure recidiverende depressie, cyclothymie en bipolaire stoornis type II doet zich slechts voor bij een minderheid van de patiënten. Ook de diffuse angststoornis, paniekaanvallen en obsessiefcompulsieve stoornissen zijn eerder zeldzaam. Bij ongeveer een kwart van onze patiënten zijn er post traumatische stress stoornissen in engere zin. Een kleine helft van de patiënten heeft anderzijds in de voorgeschiedenis incidenteel (veelal seksueel) trauma doorgemaakt. In het kader hiervan treden nu en dan ook diverse dissociatieve stoornissen op. Zelden is een kortdurende reactieve psychose of een zgn. hysterische psychose aanleiding tot opname. Tabel 3: Klinische stoornissen Depressiekliniek AsI DSMIV dysthyme stoornissen 78,2% angststoornissen 28,2% posttraumatische stressstoornis 24,5% gegeneraliseerde angststoornis 2,7% paniekstoornis en obsessiefcompulsieve stoornis 0,9% stoornis middelen 6,4% majeure recidiverende depressie, cyclothymie en bipolaire stoornis typeII 4,5% korte psychotische stoornissen 1,8% eetstoornis 0,9% Naast de mensen die bij ons terechtkomen o.w.v. veelal zgn. therapieresistente as I stoornissen wordt een ander groot gedeelte van onze patiënten verwezen o.w.v. divers acting out gedrag (impulscontrolestoornissen, episodisch middelenmisbruik, fugues, zelfmoordpogingen, automutilatie e.d.) en/of o.w.v. aanslepend psychosociaal dysfunctioneren (cfr. tabel 4) . Tabel 4: Verwijzingen o.w.v actingout gedrag (Problem Appraisal Scale MPG) zelfmoordgedachten 21,4% autoagressieve dreiging 3,9% autoagressieve daden 5,8% vijandig, gespannen, negativisme 36,9% episodisch middelengebruik alcohol 12,6% medicatie 10,7% Hier staan de persoonlijkheidsstoornissen macroscopisch en manifest op de voorgrond. Zij situeren zich dan ook in het highorder, core (cluster B) of zeldzamer loworder borderline persoonlijkheidsspectrum (cfr. nogmaals tabel 1). Het maligne narcisme (Kernberg, 1984), de antisociale persoonlijkheidsstoornis, de psychotische persoonlijkheidsorganisatie (Kernberg) of psychotische structuur (Lacan), schizofreniforme psychosen alsmede intellectuele zwakbegaafheid, psychoorganische syndromen en verslavingsproblemen vormen voor onze afdeling uitsluitingscriteria. Zo zij toch op onze afdeling terechtkomen (bijv. n.a.v. crisissituatie) worden zij na het opnameteam doorverwezen binnen ofbuiten het ziekenhuis. Uit het voorgaande moge blijken dat de klinische psychotherapie op de Depressiekliniek zich hoe dan ook richt tot een brede waaier van psychopathologie. Aan de werking ligt noodzakelijkerwijze een grote spanningsverhouding tussen psychiatrische en psychoanalytische uitgangspunten ten grondslag. 3. Grondbeginselen Zoals gezegd is de Depressiekliniek ontstaan uit de omvorming van een vroegere afdeling Algemene Psychiatrie. Inspirerend waren de publicaties van Janzing en Lansen (1985) en Jongerius en Rylant (1989) alsook eigen opleidingservaring binnen de klinisch psychoanalytische afdelingen in het U.C. StJozef te Kortenberg (cfr. Vermote en Vansina Cobbaert, 1998). Het uitgangspunt was daarbij niet zozeer: welke patiënten komen in aanmerking voor onze klinisch psychotherapeutische manier van werken, met andere woorden wie past bij ons? Veeleer was en is de vraag hoe wij onze klinische psychotherapie dienden op te zetten teneinde patiënten met een zo grote variatie aan psychopathologie als hierboven beschreven psychotherapeutisch en psychoanalytisch aan het werk te krijgen. Bindend en richtinggevend principe zijn daarbij niet zozeer de klinisch psychotherapeutische methoden en techniek. Hèt integrerend principe is daarentegen de geheel eigen, want op subjectwording afgestemde psychoanalytische ethiek (cfr. bijvoorbeeld Moyaert, 1994 en De Kesel, 2002 of ook infra). Wij beogen bij onze patiënten dan niet louter symptomatische verbetering of syndromale opklaring. Ook en vooral wensen wij door middel van constructieve psychotherapie ontwikkelingshulp te bieden in zoverre de psychopathologie eerder kadert in een defect model (bijv. bij borderline en trauma patiënten). Holding (Winnicott), containment (Bion) en attunement (Stern) lijken ons in deze gevallen essentiële elementen die moeten bijdragen tot mentalisatie, reflectief functioneren en symbolisatie enerzijds, zelf en objectconstantie en integratie anderzijds. Verhaeghe (2002) spreekt in dit verband vansubjectamplificatie. Bij psychopathologie die meer beantwoordt aan het conflictmodel was en is het onze betrachting door reconstructieve psychotherapie doorleefd inzicht te bieden in de psychogenese en psychodynamiek van het psychisch lijden/dysfunctioneren en uiteindelijk ook bewuste en persoonlijke ethische keuzes (wat betekent het voor mij man, vrouw, vader, moeder enz. te zijn) mogelijk te maken. We proberen deze patiënten veeleer te brengen tot de positie van het maximale verschil. Ten aanzien van liefde en seksualiteit, wet en autoriteit, tekort en dood, zaken waarvoor er behalve hèt geen evangelie bestaat moeten patiënten een eigen antwoord zien (uit) te vinden. Lacaniaans gesteld dienen ze in een authentieke verhouding tot hun Ding komen te staan (zie hiervoor uitgebreid bijv. De Kesel, 2002 of Kinet, 2002a, b en c). Hoe paradoxaal ook is dit een project dat zich dan in zekere zin richt tegen de aanpassing (Van Haute, 2000). De vaak ernstige en complexe psychopathologie wordt in beide gevallen opgevat als product van de (ook vroegkinderlijke) levensgeschiedenis en aangepakt door het ontdekkend bewerken van overdrachtsrelaties tussen patiënten onderling en tussen patiënten en teamleden. Gedreven door de waarheidsliefde (het VerlangenvandeAnalyticus eigen) wordt aldus bij de meest uiteenlopende patiënten voorbij het psychiatrischpsychotherapeutisch optreden een psychoanalytisch proces tot stand gebracht, dat zich veelal zal uitstrekken tot een heel eind na de klinische behandeling. Bij dit alles maken we een uitdrukkelijk onderscheid tussen een psychiatrische en een psychoanalytische benadering van het symptoom. Psychiatrie vs. psychoanalyse Psychiatrie is een subspecialisme van de geneeskunde. Geneeskunde is een toegepaste natuurwetenschap. Zij wil haar proefondervindelijk opgedane kennis over de natuur toepassen om de nood van mensen te lenigen, het lijden te verzachten, de ziekten te genezen. Zij gaat daarbij op zoek naar objectief vaststelbare feiten want op een juiste inschatting hiervan berust volgens haar het succes van de behandeling. Dit is alles zeer waardevol en wie bejubelt niet de hoogtechnologische ontwikkelingen en verworvenheden van de geneeskunde? Toch impliceert dit alles een risico. Medischpsychiatrisch bekeken is de klacht/het symptoom een teken van ziekte. De psychiater heeft als geneesheer niet zozeer aandacht voor het particuliere in de patiënt maar voor wat in die patiënt verwijst naar een algemeenheid : een syndroom, een ziekte die een plaats heeft in de op dat moment geldende (want aan modegrillen onderhevige, cfr. wisselende rubrieken in de DSM met bijv. in het niets verdwijnen van de neurose) taxonomie, in de geneeskunde nosologie genoemd. Nosologie die moet toelaten de mensheid op te delen in wij de normalen en zij de abnormalen. De taak van de geneesheerpsychiater is dan zich op verantwoorde en verantwoordelijke wijze over de patiënt ontfermen: met deskundige kennis van zaken verplicht en onmiddellijk bijstand verlenen en dit volgens het paradigma van een materiële act. Geen woorden maar daden en zonder dralen. Het symptoom moet weg, de dader betrapt, het euvel gelocaliseerd, de rotte plek weggesneden. Kortom het ziekteteken moet weg en liefst cito, tuto et iucunde: snel, op betrouwbare wijze en met minimale hinder voor de patiënt. Sinds Sydenham huldigt de geneeskunde dit ziektebegrip. Er zouden ziektesoorten bestaan, zoals er planten en dierensoorten bestaan. Lange tijd heeft de geneeskunde nochtans een heel andere zienswijze gehuldigd, nl. deze van Hippocrates, waarbij ziekte beschouwd werd als een tot symptomen aanleiding gevende dysharmonie van basale krachten. Dit sluit meer aan bij een psychoanalytische benaderingswijze (en een psychodynamische farmacotherapie, cfr. infra). Hier wordt de patiënt niet louter gezien als een object dat drager is van klachten en symptomen, ziektetekens genaamd en waarover men een als objectief geldend weten zou kunnen ontwikkelen. Hij is geen kapot object/lijdend voorwerp dat behandeld wordt onder de verantwoordelijkheid van de arts. De arts die hiertoe de autoriteit ontleent aan zijn wetenschappelijkheid en die de patiënt opdraagt of voorschrijft dat medicijn te nemen of zich zo wel en zo niet te gedragen voor zijn gezondheid. In die optiek is de ideale patïënt nota bene een patiënt die niet spreekt, die zich (en al zijn lichaamsopeningen) gewillig leent voor het technisch onderzoek en elk voorschrift zonder mopperen slikt. Neen, door zich zo veel mogelijk te onthouden van een voorschrift of een materiële act, door welwillende neutraliteit en door het opschorten van zijn weten kan een ruimte ontstaan waarin de particuliere waarheid van de patiënt tot uiting kan komen. Het is een diepe, subjectieve waarheid die de zich herhalende patronen van zijn leven stuurt en zijn bestaan beknot. Het symptoom is dan helemaal iets anders dan een ziekteteken dat zo snel mogelijk moet verwijderd worden. Het is een onwillekeurig verschijnsel, waarvan de patiënt noch de oorzaak, noch de betekenis, noch de herhaling beheerst. Het is bovendien vaak een betekenisvolle en creatieve poging met ondraaglijks psychische inhouden om te gaan en is in die zin een poging tot zelfgenezing. Het symptoom is dan niet alleen een plaats van lijden, maar levert ook een zekere winst op, primair en secundair. Het is bovendien voor het Onbewuste ook een plaats van genot. Allerlei verschijnselen kunnen een symptoom zijn. Niet alleen hoofdpijn, depressie of frigiditeit. Ook de wens mooi te zijn, een bepaalde partnerkeuze, het telkens opnieuw uitlokken van verwerping of straf. Terwijl de psychiatrie het symptoombekijkt (kliniek van de blik, cfr. medische beeldvorming, observatie, het imaginaire) als een ziekteteken, beluistert (kliniek van het oor, cfr. de oor zaak, het talige) de psychoanalyse het symptoom als een betekenisvol verhaalelement. De psychoanalyse gaat er volgens het principe de patiënt heeft altijd gelijk van uit dat symptomen en klachten zin en betekenis hebben. Ze zijn gebaseerd op de psychische realiteit van de patiënt en hebben bestaansrecht. Essentieel gaat het hem om het Onbewuste. Dit Onbewuste is actief en driftmatig. Het draagt in zich het Weten van de herhaling en het kan op diverse wijzen aan bod komen (vooropgesteld het Lacaniaanse motto dat het Onbewuste alleen bestaat voor wie er naar luistert). Eén van de toegangswegen tot het Onbewuste opent zich middels de regel van de vrije associatie, zijnde het spreken van de patiënt wanneer hij niet meer weet wat hij zegt en bij wijze van spreken zijn mond voorbij praat. Ook onze klinische psychotherapie is immers een talking cure, gecentreerd als zij is rond het al ondervindende spreken en het al sprekende ondervinden. Dit is hèt moeilijke werk (cfr. de analytischarbeid) dat steeds weer aan de patiënt wordt opgelegd. Andere mogelijke ingangspoorten zijn de spontane producten van het Onbewuste, zoals de droom, de verspreking en (binnen de klinische psychotherapie van buitengewoon belang) de overdracht en het ageren (enactment en actingout), zoals ze tot uitdrukking komen in de total transference situation (Joseph, 1985), in onderhavig geval: het gehele klinisch psychotherapeutische milieu. In wezen fungeert het psychoanalytisch gedachtegoed (gecentreerd rond de vijf groten: Freud, Klein, Lacan, Bion en Winnicott) binnen de Depressiekliniek dan in de eerste plaats door haar ethiek (cfr. Lacan, 1986, o.a. becommentarieerd door Moyaert, 1994 en De Kesel, 2002) en haar epistemologie als fundament, niet zozeer o.w.v. haar methode oftechniek. In deze benaderingswijze is de hulpverlener voor de patiënt eenverondersteldwetendsubject. De hulpverlener schort evenwel zijn weten op zodat de therapie voor de patiënt een scheppende act kan worden. De hulpverlener houdt zijn docta achter zijn ignorantia verborgen en helpt de patiënt op zoek gaan naar de waarheid omtrent zijn (ook door hemzelf) onbegrepen psychisch lijden. Bovendien verzaakt hij aan de therapeutische hoogmoed door zich nièt te vereenzelvigen met de overdracht van de patiënt. Hij verzaakt aan de verleiding de God te zijn, waarvan gezegd wordt ‘En Hij schiep de mens naar zijn gelijkenis’. De patiënt is dan niet louter een object, een lijdend voorwerp dat wordt behandeld door het weten en het voorschrift van de geneesheer. De patiënt is ook en vooral eensubject dat in zijn verdeeldheid bewust/onbewust, kwaliteiten en gebreken, liefde en haat, willenweten en niet willenweten enz. dient gehoord en erkend te worden en dat we proberen te helpen ten volle de verantwoordelijkheid voor zijn moeilijkheden op zich te nemen. Ongeacht zijn psychopathologie is hij eenverondersteldverlangendsubject. Psychotherapie vs. farmacotherapie Dit alles belet niet dat er binnen onze setting wordt gebruik gemaakt van het ganse arsenaal de psychiatrie en de psychotherapie eigen : farmacotherapie, psychotherapie, gedragstherapie, gezinstherapie enz. Dit echter op zodanige wijze dat middelen en methoden op coherente en convergente wijze zijn afgestemd op het hierboven beschreven doel. Met name de farmacotherapie kan in deze optiek beschouwd worden als iets dat een ruimer therapeutisch gebeuren omkadert. Het woord kader te begrijpen als ‘datgene wat de voorwaarden vastlegt waarbinnen psychotherapie mogelijk en werkzaam kan zijn’ (Pierloot en Thiel, 1986, p. 4). En dit dan in tegenstelling tot een farmacotherapie die gezien wordt als eenpassepartout: een sleutel die op alle slotjes past. Sinds 1938 met de electroconvulsieve therapie, 1940 met fenythoïne, lithium als stemmingsstabilisator in 1949, de eerste antipsychotica en tricyclische antidepressiva in de jaren ‘50 en het eerste benzodiazepine (chloordiazepoxide) als kalmeermiddel in 1960 heeft de biologisch psychiatrische behandeling een vaste en onmisbare plaats in de psychiatrische praktijk verworven. Meer in het bijzonder voor de zgn. majeure psychiatrische stoornissen, zoals schizofrenie, bipolaire stoornissen en cyclothymie, recidiverende ernstige depressies betekenden deze aanwinsten een ware doorbraak. Een oordeelkundig gebruik van psychofarmaca volgens evidence based medicine is dan ook een absolute must geworden voor elk rechtgeaard psychiater. Op de Depressiekliniek is de farmacotherapie in eerste instantie gericht op de as I stoornis. Geprobeerd wordt het voorschrijfgedrag zo eenvoudig en eenduidig mogelijk te houden, waarbij het farmacon zoveel mogelijk ten dienste van het woord kan komen te staan en niet het woord ten dienste van het farmacon. Dit medicatiebeleid blijft in de regel ongewijzigd, tenzij die eerder uitzonderlijke gevallen waar bijsturing zich opdringt. Dit gebeurt dan principieel alleen binnen de teamvergadering teneinde zich in veranderend voorschrijfgedrag manifesterend tegenoverdrachtelijk reageren tot het strikte minimum te beperken. We kunnen dit klassieke psychiatrische farmacotherapie noemen en zij is bij majeure psychiatrische stoornissen altijd een conditio sine qua non voor verdere klinische of ambulante psychotherapie. Voor dysthyme, angstof andere neurotische symptomatologie zal het al dan niet invaliderend karakter en/of de lijdensdruk die met de symptomen gepaard gaat het voorschrijfgedrag bepalen. Immers, wanneer deze symptomen een te groot volume hebben kunnen ze door de patiënt niet langer als betekenaar worden beschouwd en verliezen ze hun indicatieve waarde in het psychotherapeutisch proces. Farmacotherapie is in die optiek soms een noodzakelijk en veelal tijdelijk adjuvans voor psychotherapie. Met name bij de persoonlijkheidsstoornissen kan de psychopathologie zodanig disruptief zijn (denken we aan fugues, auto of alloagressieve actingout) dat de totstandkoming of het behoud van een therapeutische alliantie wordt onmogelijk gemaakt. In dat geval kan medicatievoorschrift deel uitmaken van pogingen tot limitsetting, waarbij naast gedragsregulerende maatregelen ook de farmacotherapie met de patiënt wordt onderhandeld en waarbij naast de nood aan toezicht ook de nood aan medicatie als parameter kan fungeren voor de therapeutische evolutie. In beide laatste gevallen zouden we vanpsychodynamische farmacotherapie kunnen spreken. De psychofarmaca richten zich niet op een ziektebeeld, maar worden benut omin te spelen op dysharmonische psychische functies of krachten. Dit sluit aan bij de opvattingen van de Hongaarse analyticus Leopold Szondi (zie bijv. Schotte, 1990 en Van Coillie, 2000), waarbij de patiënt wordt opgevat als een conglomeraat van vectoren en driften. Zo worden bijvoorbeeld het contact, de paroxysmaliteit, de stemming, de drift, de realiteitstoetsing enz. aan de hand van psychofarmaca in hun diverse subprofielen gemoduleerd. Deze meer psychodynamische farmacotherapie kan bij uitstek op afgewogen wijze gerealiseerd worden binnen een residentiële psychoanalytisch psychotherapeutische behandeling. Het profiel van de Depressiekliniek, dat zich kenmerkt door de alomtegenwoordigheid van complexe psychopathologie waarbij er een naast elkaar bestaan is van psychiatrische stoornissen in engere zin en van meer neurotische of persoonlijkheidsstoornissen, vereist een rationele farmacotherapie. Deze dient gestoeld te zijn op actuele biologisch psychiatrische inzichten in het geval van psychiatrische farmacotherapie en op een doordachte en weloverwogen psychotherapeutische strategie in het geval van psychodynamische farmacotherapie. Zo hoort ze bijv. niet te worden ingegeven door de drang tot onmiddellijke eliminatie van onlust of onmachtsgevoelens, noch vanwege de patiënt, noch vanwege de hulpverlener. 4. Psychodiagnostiek en psychopathologie De indeling van persoonlijkheidsstoornissen van bijv. Vermote (2000) of van Ingenhoven, Abraham en Hartman (2000) uit deel 1 van het Handboek voor Milieutherapie evenals de in hun bijdrage beschreven samenhang tussen kernprobleem en ontwikkelingsprofiel (tabel 2 ibidem) is zondermeer common ground. Desalniettemin worden enkele eigen accenten gepreciseerd.
Description: