ebook img

De Kameleon Pakt Aan! PDF

119 Pages·2011·1.29 MB·Dutch
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview De Kameleon Pakt Aan!

DE KAMELEON PAKT AAN! DOOR H. DE ROOS Geïllustreerd door G. VAN STRAATEN Zonnebloem-Serie LEEFTIJD TOT 12 JAAR 2e DRUK UITGEVERIJ KLUITMAN ALKMAAR HOOFDSTUK I De matras In de smederij van Klinkhamer hielpen Hielke en Sietse hun vader bij het aan elkaar lassen van twee stukken ijzeren pijp. De jongens hielden ieder een uiteinde vast terwijl Klinkhamer met een lasbrander het midden van de pijpen aan elkaar smolt. De hete blauwe vlam die het ijzer vloeibaar maakte, was zó helder dat het pijn aan je ogen deed als je er naar keek. Daarom hielden Hielke en Sietse hun hoofden afgewend en droeg Klinkhamer een donkere, blauwe bril. De jongens hielpen hun vader graag, want zij wilden later ook smid worden en nu zij vakantie hadden, was er tijd genoeg om even te helpen. Als beloning gaf Klinkhamer hun dan benzine voor de motor van hun boot. Want Hielke en Sietse hadden een eigen motorboot. Het was geen grote en ook geen mooie, maar wel een hele stevige, stoere boot met een sterke motor erin. De naam van de boot was ‚Kameleon’, dat is de naam van een hagedis die van kleur kan veranderen. De Kameleon was zo bont geschilderd dat het moeilijk te onderscheiden viel wat nu wel de kleur was en daarom kreeg hij de naam van die hagedis. De jongens hadden al veel nuttig werk met de Kameleon gedaan, want op het grote meer, waar zij vlak bij woonden, hadden zij meermalen hulp geboden aan drenkelingen, zinkende boten of vastgelopen schepen. Door hun moedig gedrag kende iedereen hen als ‚De schippers van de Kameleon’. Zo waren onze schippers dus bezig hun vader te helpen en dat deed ook hun vriend Kees Dijkstra, maar hij hielp zijn vader op een heel andere manier. Want met Kees was er altijd iets bijzonders. Het zat bijna altijd fout met alles wat hij deed, al was het goed bedoeld. fout met alles wat hij deed, al was het goed bedoeld. De familie Dijkstra woonde aan de kant van het meer in een grote windmolen die boven op de polderdijk stond. De molen heette de Woudaap en was daar gebouwd om het overtollige water uit de polder in het meer te malen. Het was een prachtige molen die overal van verre zichtbaar was en waarop de mensen van het dorp dan ook terecht heel trots waren. Dijkstra onderhield de Woudaap met veel zorg, maar van Kees kreeg hij daarbij niet veel hulp. Kees was liever lui dan moe, behalve als er iets te eten viel, dan toonde hij een vlijt die door niemand was te evenaren. Ook wist hij de vreemdste spelletjes te bedenken die dan meestal verkeerd afliepen, en waarbij hij dan door zijn vader niet gespaard werd met straf. Kees was dus bezig zijn vader te helpen, dat wil zeggen, hij stond vol belangstelling te kijken hoe zijn vader de zolder opruimde. Er lag in een hoek een oude matras. Dijkstra bekeek haar van alle kanten en zei: „Dat is ook niet veel soeps. Wat zullen wij daar mee doen?” „Verbranden!” zei Kees, want voor vuurtje stoken was hij meteen te porren. „Dat kan niet,” merkte Dijkstra op. „Het binnenwerk zit vol stalen veren en die branden niet. Wij zullen de matras moeten begraven.” Maar graven is zwaar werk en daar voelde Kees niets voor. Hij wist wel iets beters. „Ik breng haar naar de smederij van Klinkhamer. Daar halen wij de veren eruit en die gooien wij dan op de oudijzerhoop. De bekleding verbranden wij.” „Als Klinkhamer dat goedvindt, vind ik het best,” bromde Dijkstra. „Natuurlijk vindt Klinkhamer het goed,” riep Kees uit, „oud ijzer is geld waard en dus kan Klinkhamer er aan verdienen.” En hij sleepte de matras naar buiten op de omloop die rond de molen was gebouwd en kieperde haar over de leuning naar beneden. Dan liep hij gauw de trap af en de deur uit, raapte de beneden. Dan liep hij gauw de trap af en de deur uit, raapte de matras op en sleurde haar naar de kant van het meer waar hij haar te water liet glijden. En zoals hij gehoopt had, bleef de matras drijven. Dijkstra, die nog bezig was met opruimen, vroeg zich plotseling af hoe Kees die zware matras helemaal naar de smederij van Klinkhamer zou kunnen dragen. Voor een sterke man zou dat al een hele vracht zijn, dus hoe zou een jongen dat dan klaarspelen? Of ging Kees zijn vrienden met hun Kameleon halen? Dijkstra moest voor de zekerheid maar even kijken naar wat Kees deed. Want je kon immers van hem de gekste dingen verwachten. Dijkstra ging naar buiten op de omloop en keek naar beneden. En jawel hoor! Het was weer zover! „Wel verdraaid nog aan toe!” riep Dijkstra kwaad naar zijn zoon. „Wat spook jij nu weer uit? Pas op ezel! Je zinkt als een baksteen!” Kees, die probeerde op de matras te staan, merkte dat ook, want hij had al een paar natte voeten. „Ik dacht dat ik ermee kon varen!” riep hij ter verontschuldiging. „Jij moet niet denken!” schreeuwde Dijkstra, „jij denkt altijd verkeerd. En zorg dat die matras uit het water wordt gehaald anders komen er nog ongelukken van.” „Maar ik kan er niet meer bij! Ze drijft weg!” „Haal dan de jongens met hun boot!” riep Dijkstra. „En een beetje vlug. Of moet ik beneden komen?” Vader mocht van Kees gerust boven blijven want als vader kwaad was, kon je het beste maar zo hard mogelijk gaan lopen. En dus ging Kees meteen op weg naar de smederij. Een paar maal bleef hij onderweg staan om te kijken waar de matras heen dreef, maar die was al spoedig niet meer te zien doordat zij zo diep in het water lag. „Misschien is zij wel gezonken,” dacht Kees, „nou ja, wat dan nog, dan ben ik er mooi van af.” Dat iemand zich bij het zwemmen aan die stalen veren zou kunnen bezeren, daaraan dacht Kees niet en fluitend liep hij verder naar de smederij. Toen hij daar binnenkwam, was Klinkhamer juist klaar met lassen. „En daar hebben we Kees,” zei Klinkhamer, „en dat nog wel lopend. Is er iets bijzonders?” „Ik had echt zin in een wandeling,” antwoordde Kees, „en omdat er een matras in het meer drijft, kom ik vragen of Hielke en Sietse meegaan om haar op te vissen.” „Een matras?” vroeg Sietse. „Hoe komt die daar?” „Zij is van ons,” antwoordde Kees. „Zijn jullie dan aan de schoonmaak?” vroeg Hielke. „Wel nee,” lachte Kees, „jij denkt toch niet dat wij onze matrassen in het meer schoonboenen?” „Maar hoe komt dat ding dan in het water?” vroeg Sietse. „Toen ik vanmorgen wilde opstaan,” begon Kees, „moest ik plotseling zo niezen, dat de dekens tegen het plafond vlogen en de matras het raam uitzeilde.” Hielke lachte, maar Sietse zei: „Ik heb je wel door, Kees. Jij wilt niet vertellen hoe die matras in het meer terechtgekomen is, want het is natuurlijk weer jouw schuld. Maar goed, wij gaan mee om haar eruit te halen.” De jongens gingen naar het grasveldje achter de smederij, waar aan de kant van de vaart, die daar achter de huizen langs liep, een boothuis was gebouwd. Daarin lag de Kameleon. Sietse opende een deurtje in het boothuis en de jongens konden naar binnen gaan en in de boot stappen. Plotseling kwam er nog een jongen aanhollen. Hij heette Louw Vrolijk en woonde bij de boterfabriek, waar zijn vader kaasmaker was. „Kunnen jullie niet even op mij wachten,” riep Louw terwijl hij voor in de Kameleon naast Kees ging zitten. „Wij hebben een spoedgeval,” lachte Sietse. „De matras van Kees is in het meer gevallen en als wij haar er niet gauw Kees is in het meer gevallen en als wij haar er niet gauw uithalen, zinkt zij en moet Kees op harde planken slapen.” „Daar krijgt hij een mooie, rechte rug van,” wist Louw. „Mijn rug is recht genoeg,” bromde Kees, „maar het is maar een afgedankte matras die opgeruimd moet worden.” „Aha,” merkte Sietse op, „en toen heb jij haar in het water gegooid?” „Ik wilde alleen maar proberen of ik ermee kon varen,” bekende Kees, „maar dat ging niet. Ik had hierheen willen varen, want zij zit vol stalen veren en die kunnen wij dan op de oudijzerhoop gooien.” „Als dat ding vol stalen veren zit,” zei Louw, „had jij toch kunnen weten dat zij niet bleef drijven.” „Zij drijft wel,” mokte Kees, „maar net niet genoeg om mij te kunnen dragen.” „Laten wij hopen dat zij niet gezonken is,” zei Hielke. „Vooruit, Sietse, anders komen wij nog te laat.” Sietse startte de motor en de Kameleon voer het boothuis uit en dan door de vaart naar de brug die daar vlak bij was. De Kameleon kon gemakkelijk onder de brug door en dan lag het grote meer voor haar boeg. Sietse stuurde naar links in de richting van de Woudaap. Hij gaf de motor meer gas en schakelde over op de grootste versnelling. De Kameleon richtte haar steven omhoog en in een baan van schuimend en kolkend water ging zij er als een raceboot vandoor. Van de twee hoge golven die aan weerszijden van de boeg werden opgeworpen, vlogen de druppels water de jongens om de oren. Maar dat kon de pret niet bederven. Integendeel! Zij vonden het geweldig om zo snel over het meer te varen. Maar dan minderde Sietse de snelheid want zij hadden de Woudaap bijna bereikt en moesten nu gaan uitkijken naar de matras. „Waar heb je haar in het water gegooid, Kees?” vroeg Hielke. „Vlak voor de molen,” zei Kees. „En zij dreef weg naar het midden van het meer.” De Kameleon voer nu ongeveer dertig meter uit de wal en de De Kameleon voer nu ongeveer dertig meter uit de wal en de jongens stuurden naar alle kanten. Maar toen zij tot voorbij de Woudaap waren gevaren hadden zij nog niets van de matras ontdekt. Sietse liet de Kameleon nu langzaam naar het midden van het meer varen, maar hoe verder zij gingen hoe minder hun hoop werd om de matras te vinden. Het ding was spoorloos verdwenen. „Zij is natuurlijk gezonken,” merkte Louw op. „Hoe kon het ook anders? Met al dat staal erin?” „Ik geloof het ook,” beaamde Hielke. „Weet ik veel,” zei Kees. „Maar toen ik erop ging staan, zonk zij een beetje en kwam daarna meteen weer boven. Dus wilde zij toch wel drijven.” „Dat kon omdat er lucht in zat,” zei Sietse, „maar de lucht kan er aan alle kanten uit ontsnappen en dan gaat de matras tenslotte zinken.” De Kameleon naderde intussen het eiland dat midden in het meer lag. Langs het eiland liep de vaargeul en daarin naderde een kleine vrachtboot met een luid puffende motor. De stuurman, die de Kameleon naast het eiland zag varen, gaf als waarschuwing een signaal met de hoorn. „Die geeft warempel nog signalen ook,” merkte Sietse op, „terwijl zijn motor aan de andere kant van het meer al te horen is.” Het bootje dat de naam ‚Martha’ droeg, voer de jongens voorbij. Op het dek zaten drie heren in ouderwetse crapeau’s en zij rookten lange Goudse pijpen. De stuurman aan het roer, dat een reuze groot rad had, rookte een sigaar en keek voor zich uit, alsof hij een groot zeeschip bestuurde. De jongens moesten erom lachen en de heren zwaaiden vrolijk een groet met hun lange pijpen. „Die zijn goed uit voor hun plezier‚” zei Kees. „Het is lang niet gek als je zo’n vrachtbootje hebt. Daar kunnen wel twintig mensen in slapen.” mensen in slapen.” De jongens keken de ‚Martha’ na die luid puffend naar het dorp voer. Maar plotseling gaf de motor enige hevige knallen en ontstond er achter de boot een fontein van hoog opspattend water. Er klonk nog een extra luide knal en dan stopte de motor. „Wat is dat?” vroeg Kees. „Is er een mijn onder water ontploft?” „Wel nee,” zei Louw. „Dan was de boot met man en muis de lucht ingevlogen.” „Ik denk dat er iets in de schroef is geraakt,” aarzelde Sietse. „Ik zag iets boven water uitslingeren.” „Wij moeten hen helpen,” zei Hielke. „Naar de matras hoeven wij niet langer te zoeken. Die is allang gezonken.” Sietse stuurde de Kameleon naar de ‚Martha’ waar een van de heren bezig was met een bootshaak de schroef schoon te maken. De haak bleef in een warnet van draden steken en toen de mijnheer met veel inspanning de haak wist los te trekken, bleek er een metalen veer aan te hangen. „Wat is dat nou?” riep hij verbaasd, „is hier een schuit met horloges gezonken?” „Dat is geen horlogeveer, Albert!” merkte een van de andere heren op. „Dat lijkt meer op een veer uit een spiraalmatras.” „Hebben de vissen hier dan matrassen?” vroeg Albert en hij peilde nogmaals met de vaarboom onder water. „Drommels!” riep hij dan. „Er zit een heel groot kluwen rond de schroef. Zo kunnen wij niet varen.” „Dat komt goed uit,” zei een van de andere heren, „want dat geknal van die petroleumvergasser maakte mij doof.” „Maar hoe komen wij aan wal?” vroeg Albert. „Laat ons maar drijven,” was het antwoord. „Wij hebben helemaal geen haast.” De jongens, die meteen hadden begrepen dat de matras waarnaar zij zochten door de ‚Martha’ was overvaren, boden nu hun hulp aan. „Onze boot kan u wel naar de wal duwen,” zei Sietse. „Onze boot kan u wel naar de wal duwen,” zei Sietse. De heren keken naar het kleine motorbootje van de jongens en begonnen te lachen. Zij dachten dat de Kameleon niet in staat zou zijn om de ‚Martha’ in beweging te krijgen. Maar Sietse stuurde de stompe boeg van de Kameleon achter tegen de ‚Martha’ en liet de motor dan op volle toeren draaien. En tot grote verwondering van de heren, begon de ‚Martha’ weer te varen en het ging steeds sneller. „Waar breng je ons heen?” vroeg de stuurman aan Sietse. „Naar de polderdijk!” riep Sietse. „Dat is goed,” antwoordde de stuurman. „Maar ik kan niet sturen, het roer zit ook vast.” „Laat het maar aan ons over‚” zei Sietse en met de Kameleon wist hij het schip niet alleen te duwen maar ook te sturen. Zo naderden zij spoedig de polderdijk en Sietse stuurde zo goed dat de ‚Martha’ keurig langs de wal kwam te liggen. „Dat hebben jullie verdraaid goed gedaan,” zeiden de heren en dan vroeger zij hoeveel zij betalen moesten voor de hulp. „Helemaal niets!” zei Sietse. „Wij doen dit voor ons plezier!” En dan gingen de jongens helpen bij het lostrekken van de spiraalveren uit de schroef. De veren werden op de wal geworpen en vormden weldra een flinke hoop. Er naderde iemand op een fiets. Het was Gerben, de knecht van boer Jellema. Hij kwam van de boerderij die even voorbij de Woudaap stond. Hij keek verwonderd naar al die spiraalveren en stapte van de fiets. „Dat is een hele vangst, heren,” zei hij. „Hebben jullie een bed overboord laten vallen?” „Dat zou je wel denken,” merkte een van de heren op, „maar er is iemand zo dom geweest om een matras in het meer te gooien en daar zijn wij nu met onze boot overheen gevaren.” „Tja,” zei Gerben, „op het water kun je de gekste dingen meemaken. Zo heb ik eens een aanvaring gehad met een trein.” De heren lachten en één van hen vroeg: „Kwam die trein zomaar door het meer rijden?” „Natuurlijk niet,” vertelde Gerben nu, „de trein reed over de

See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.