ebook img

De jeugdstrafzitting een pedagogisch perspectief PDF

185 Pages·2011·2.6 MB·Dutch
by  
Save to my drive
Quick download
Download
Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.

Preview De jeugdstrafzitting een pedagogisch perspectief

omslag research memoranda 2011-2 26-08-11 11:52 Pagina 1 Research Memoranda Nummer 2 / 2011 Jaargang 7 Raad voor de rechtspraak D e je u g d s tra fz ittin g : e e n p e d a g o g is c h p e rs p e c tie f De jeugdstrafzitting: een pedagogisch perspectief De communicatie tussen jeugdrechter en jeugdige verdachte R e s e a rc S. Rap & I. Weijers h M e m o ra n d a 2 0 1 1 - n r 2 omslag research memoranda 2011-2 26-08-11 11:52 Pagina 2 Colofon Raad voor de rechtspraak Postbus 90613 2509 LP Den Haag Deze publicatie verschijnt in het kader van het wetenschappelijk onderzoeksprogramma van de Raad voor de rechtspraak. Uitgave daarvan betekent niet dat de inhoud het standpunt van de Raad voor de rechtspraak weergeeft. Begeleidingscommissie Voor leden van de rechterlijke organisatie zijn gratis exemplaren beschikbaar. mw. mr. J. (Jolande) Calkoen-Nauta Deze kunnen worden besteld bij: Rechter vicepresident Raad voor de rechtspraak Team jeugdrecht Rechtbank Breda Secretariaat Directie Strategie & Ontwikkeling Postbus 90613 dhr. prof. mr. dr. C. (Christian) Eliaerts 2509 LP Den Haag Emeritus hoogleraar criminologie Tel. (070) 361 97 05 Vrije Universiteit Brussel E-mail: [email protected] dhr. prof. dr. E.P.J.M. (Ed) Elbers De integrale tekst van dit rapport is gratis te Hoogleraar communicatie, cognitie en cultuur downloaden van: Universiteit Utrecht www.rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor- De-Rechtspraak mw. mr. E.J. (Ester) Davids Rubriek: wetenschappelijk onderzoek Rechter vicepresident Sector strafrecht Rechtbank Zutphen Uitgever Sdu Uitgevers BV, Den Haag mw. mr. M.F.M. (Monique) de Groot ministerie van Veiligheid en Justitie Vormgeving Corps, Den Haag mw. mr. I. (Ineke) Otting-Noordhoek Senior beleidsadviseur Opmaak binnenwerk Studio Typeface, Lelystad mw. O.A. (Yinka) Tempelman Manager kwaliteit Oplage Raad voor de rechtspraak 500 stuks NB. Halverwege heeft mw. mr. M.F.M. de Groot September 2011 de plaats ingenomen van mr. I. Otting- Noordhoek. © Staat der Nederlanden (Raad voor de rechtspraak) Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, in een voor anderen toegankelijk gegevensbestand worden opgeslagen of worden openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad voor de rechtspraak. De toestemming wordt hier- bij verleend voor het verveelvoudigen, in een gegevens- bestand toegankelijk maken of openbaar maken waarvoor geen geldelijke of andere tegenprestatie wordt gevraagd en ontvangen en waarbij deze uitgave als bron wordt vermeld. research­memoranda­2011-2­­26-08-11­­11:54­­Pagina­1 S.E. Rap Msc/Ma Prof. dr. I. Weijers De jeugdstrafzitting: een pedagogisch perspectief De communicatie tussen jeugdrechter en jeugdige verdachte research­memoranda­2011-2­­26-08-11­­11:54­­Pagina­2 research­memoranda­2011-2­­26-08-11­­11:54­­Pagina­3 Jeugd – participatie – recht Minderjarigen die met het jeugdstrafrecht te maken krijgen en ter terechtzitting worden gehoord over door hen gepleegde feiten, verkeren in een bijzonder kwetsbare positie: er staat voor hen veel op het spel, terwijl de spelregels maar moeilijk te volgen zijn en hun deelname voor hun gevoel soms niet meer dan ‘voor spek en bonen’ is. Niet alleen ter acceptatie van een rechterlijke beslissing, maar ook vanwege het recht van elke jeugdige om als volwaardige partij aan een strafproces deel te nemen, is hun recht op participatie van groot belang. Dit betekent dat zij gehoord moeten worden en dat hun stem serieus genomen moet worden. Het is de vraag hoe Nederlandse jeugdstrafrechters met dit recht om gehoord te worden omgaan. De vraag is wie het kind nu eigenlijk informeert over wat er allemaal op een zitting gebeurt en waar het over gaat en wie het kind hierin begeleidt. Want daar begint natuurlijk het recht op participatie, oftewel het recht om gehoord te worden. De in 2010 uitgebrachte documentaire ‘De kinderrechter’ maakt duidelijk dat niet alle jongeren die voor de jeugdstrafrechter verschijnen het gevoel hebben dat er naar ze wordt geluisterd en dat zij daadwerkelijk kunnen participeren tijdens de zitting. Zo geeft Yousef, één van de jongeren die is gevolgd tijdens de zittingen, woedend aan dat hij niet langer aanwezig wil zijn op de zitting omdat er toch niet naar hem wordt geluisterd. De aanleiding is dat hij, nadat hij om zes uur ’sochtends in de justitiële jeugdinrichting uit zijn bed is gelicht om naar de rechtbank vervoerd te worden, na uren wachten door de kinderrechter weer terug wordt gestuurd, omdat blijkt dat het persoonlijkheidsonderzoek na maanden vertraging nog steeds niet is afgerond vanwege miscom- municatie en gebrek aan samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties en het PO zelfs nog niet bekend was bij de rechters. ‘Ik heb jullie maanden geleden al verteld dat er een onderzoek zou starten, en ik heb er ook juist goed aan meegewerkt, en nu blijkt dat dit onder- zoek voor de rechters nieuw is!’ Natuurlijk kunnen dergelijke hinderlijke vertragingen niet altijd worden voorkomen. Wel kan door alle betrokken organisaties worden getracht om de minderjarige zo serieus mogelijk te laten participeren in alle stadia van het strafproces door vooral goed te luisteren naar wat hij zegt, en hier vervolgens zorgvuldig mee om te gaan. Toen ik deze documentaire aan een groep studenten liet zien die niet eerder een jeugdzitting had meegemaakt, werd me gevraagd wie het kind nu eigenlijk informeert over wat er allemaal op een zitting gebeurt en waar het over gaat en wie het kind hierin begeleidt, verrast door het juridische karakter van de zitting. Want daar begint natuurlijk het recht op participatie, oftewel het recht om gehoord te worden: door het informeren van minderjarigen en zodoende begrip te vormen van wat er zoal op de zitting gebeurt, welke betrokkenen aanwezig zijn, waar het inhoudelijk over gaat en wat er op het spel staat. Zonder kennis van de spelregels valt er niet te 3 research­memoranda­2011-2­­26-08-11­­11:54­­Pagina­4 spelen. De rol van de (jeugd)advocaat is in dit opzicht cruciaal, maar ook de andere spelers in de rechtszaal hebben hier een belangrijke taak. In het kinderrechtendiscours heeft het recht op participatie van kinderen als één van de zoge- naamde ‘paraplurechten’ van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind (verder: IVRK) de laatste jaren veel aandacht gekregen. Paraplurechten zijn overkoepelende basisrechten die in combinatie met elk concreet kinderrecht moeten worden toegepast; zo is ook de bepaling ‘dat bij elke maatregel betreffende het kind de belangen van het kind de eerste overweging vormen’ – artikel 3 lid 1 IVRK – een paraplurecht. Het VN-comité voor de Rechten van het Kind heeft in 2009 in een General Comment nader uitgewerkt wat het recht om gehoord te worden – want zo is het recht op participatie van kinderen uit artikel 12 IVRK geformuleerd – zoal omvat. Artikel 12 geeft ons drie componenten van dit recht: het recht om een mening vrij te uiten, het recht dat op passende wijze rekening wordt gehouden met de mening van het kind, waarbij gekeken moet worden naar leeftijd en rijpheid, en het recht om in procedures gehoord te worden. In de uit - werking van dit recht door het comité in het General Comment (nr. 12) wordt benadrukt dat het recht om te participeren in procedures begint met het voldoende geïnformeerd worden. Hoe dit recht op participatie nader invulling moet worden gegeven in een concrete situatie zoals die van de jeugdstrafrechtzitting, daar zeggen deze documenten nauwelijks iets over. En juist de afweging in een concrete situatie van bijvoorbeeld de invloed van leeftijd en rijpheid van het kind, die bepalend zijn voor de vraag in hoeverre de mening van het kind moet meewegen bij het nemen van de beslissing, vergt meer kennis dan dat wat er in de internationale regels over is geformu- leerd. Dit maakt discussies over de juiste wijze van interpretatie van in het IVRK algemeen geformuleerde kinderrechten vaak uitermate ingewikkeld en soms lijken kinderrechten ook op zijn minst multi-interpretabel. De afweging in een concrete situatie van bijvoorbeeld de invloed van leeftijd en rijpheid van het kind die bepalend zijn voor de vraag in hoeverre de mening van het kind moet meewegen bij het nemen van de beslissing, vergt meer kennis dan dat wat er in de internationale regels over is gefor- muleerd. Juist daarom is dit rijke onderzoek zo welkom: vanuit een unieke multidisciplinaire én rechts - vergelijkende aanpak wordt vanuit een pedagogische invalshoek een nadere invulling gegeven aan de belangen van het kind dat met het jeugdstrafrecht, en meer in het bijzonder met een jeugdstrafzitting, te maken krijgt. De gedragswetenschappelijke inzichten en kennis op dit 4 research­memoranda­2011-2­­26-08-11­­11:54­­Pagina­5 Jeugd – participatie – recht gebied helpen bij een concretisering van deze belangen en maken tegelijk duidelijk welke rand- voorwaarden zouden moeten gelden voor een pedagogisch jeugdstrafproces. Tegelijk biedt het rechtsvergelijkende onderzoek belangrijke aanknopingspunten voor de vraag hoe we het in Nederland eigenlijk doen als het gaat om een pedagogische jeugdstrafzitting. Zowel vanuit het perspectief van de minderjarigen zelf en hun ouders, als vanuit het wetenschap- pelijke perspectief ten aanzien van pedagogische elementen van een jeugdstrafproces, leert dit rapport ons veel. Zo blijkt dat de jeugdstrafrechters het in Nederland in verhouding tot een aantal andere Europese landen goed doen als het gaat om het horen van kinderen. Jeugdigen geven aan dat zij in belangrijke mate het gevoel hebben dat er naar ze geluisterd wordt op de zitting. Dit element van het recht op participatie weegt bij kinderen heel zwaar. Zo bleek ook uit een recent onderzoek (van Defence for Children in 2010) naar ervaringen van minderjarigen met de jeugdzorg dat hun oordeel voor een belangrijk deel afhangt van de vraag of en in hoeverre er naar ze geluisterd is (‘Dat ze je naam kennen…’). Ook ouders blijken in Nederland positief over hun participatie op de jeugdstrafzitting en hebben het gevoel dat er naar ze wordt geluisterd. Wat beter kan in Nederland is bijvoorbeeld het vermijden van jargon, want dat maakt dat jongeren onvoldoende begrijpen waar het over gaat. Verder biedt dit rapport andere belangrijke praktische aanbevelingen, zoals de inrichting van de rechtszaal (hoe kleiner, hoe meer faciliterend voor de participatie van kinderen) en het belang van (betere) scholing in gespreksvoering met adolescenten. Daarbij zou wat mij betreft ook met name meer aandacht moeten worden besteed aan het toetsen van het begrip van de jongere, zowel tijdens de zitting door de jeugdstrafrechter en de (jeugd)officier van justitie, als ook door het bevragen achteraf van jongeren die een jeugd- strafzitting meemaakten via soortgelijk onderzoek als het onderhavige, om zo ook een helder beeld te krijgen van het begrip waarmee een jongere participeert. Enkel het gevoel gehoord te worden betekent namelijk nog geen optimale participatie. Dit onderzoek naar de mate van begrip waar het precies over gaat tijdens de zitting zou overigens ook voor jeugdbeschermings- zaken zeer welkom zijn. In die zaken hebben minderjarigen – anders dan in het jeugdstrafrecht – meestal geen advocaat die hen bijstaat en is het in die zin nog moeilijker om te participeren in een procedure waarin de andere betrokkenen (Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugd- zorg) veel machtiger zijn en doorgaans vakjargon gebruiken dat maar moeilijk te volgen is. Dit rapport biedt belangrijke praktische aanbevelingen, zoals de inrichting van de rechtszaal (hoekleiner, hoe meer faciliterend voor de participatie van kinderen) en het belang van (betere) scholing in gespreksvoering met adolescenten. Daarbij zou wat mij betreft ook met name meer aandacht moeten worden besteed aan het toetsen van het begrip van de jongere. 5 research­memoranda­2011-2­­26-08-11­­11:54­­Pagina­6 Het rechtsvergelijkende deel van dit onderzoek biedt naast het bovenstaande tevens inzicht in de rol van de jeugdstrafrechter. De Nederlandse jeugdstrafrechter die in een strafstelsel tussen louter inquisitoir en accusatoir fungeert, is in de afgelopen decennia verworden van een actieve, leidende kinderrechter tot een meer lijdelijke kinderrechter op afstand. Deze ontwikkeling is in belangrijke mate geïnspireerd door de invloed van artikel 6 EVRM, dat een onafhankelijke en onpartijdige rechter voorschrijft. De laatste grondige wijzigingen in het jeugdstrafrecht in 1995 hebben de afstand tussen het civiele (beschermings)recht en het jeugdstrafrecht vergroot door de stafrechtelijke OTS af te schaffen en hebben de kinderrechter meer op afstand geplaatst, waarbij deze nog nauwelijks enige zeggenschap of beslisbevoegdheid heeft over de tenuitvoer- legging van jeugdsancties. Ondertussen gaan er soms geluiden op over een wens tot meer zeggenschap over de tenuitvoerlegging van sancties, bijvoorbeeld bij het naleven van bijzondere voorwaarden bij schorsing van de voorlopige hechtenis of bij het toezicht op de tenuitvoer - legging van de PIJ-maatregel. Het toenemende aantal ‘combizittingen’ waarmee beschermings- verzoeken en een jeugdstrafproces ten aanzien van één jongere worden gecombineerd, wijst eveneens op een actievere rol van de kinderrechter. Tegelijk lijkt ook de civiele kinderrechter vanuit lijdelijkheid soms naar een meer leidende rol te zoeken. Uit jurisprudentie blijkt dat bijvoorbeeld kinderrechters bij beslissingen over een uithuis- plaatsing van kinderen met het IVRK in de hand tot een concrete (soort) plaats beslissen, terwijl hiervoor in de wet de ruimte ontbreekt. In het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaat- regelen (32 015), dat in april 2011 door de Tweede Kamer is aangenomen, is per amendement de oorspronkelijk voorgestelde, maar later geschrapte geschillenregeling opnieuw in het wetsvoorstel opgenomen. Hiermee wordt de kinderrechter straks (weer) geschillenbeslechter bij conflicten tussen ouders of minderjarige en een gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg en daarmee minder lijdelijk. De laatste grondige wijzigingen in het jeugdstrafrecht in 1995 hebben de kinderrechter meer op afstand geplaatst waarbij deze nog nauwelijks enige zeggenschap of beslisbevoegdheid heeft over de tenuitvoerlegging van jeugdsancties. In veel andere landen blijkt dat de rol van de jeugdstrafrechter actiever is dan bij ons. Uit het onderhavige rapport blijkt dat de rol van de jeugdstrafrechter in veel van de andere onderzochte landen actiever is dan in Nederland. Ook deze andere landen moeten voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. Derhalve lijkt de richting tot een actievere kinderrechter – mede vanuit pedagogisch perspectief – behalve wenselijk, ook juridisch haalbaar in de zin dat dit geen strijd hoeft op te leveren met de verplichting tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter. 6 research­memoranda­2011-2­­26-08-11­­11:54­­Pagina­7 Jeugd – participatie – recht Niet alleen jeugdstrafrechters zouden door dit onderzoeksrapport in beweging moeten worden gebracht, maar ook (jeugd)officieren van justitie en jeugdstrafadvocaten hebben veel van dit rapport te leren. Zo wordt helder beargumenteerd dat 12- tot 14-jarigen onvoldoende in staat zijn om volwaardig te participeren op een jeugdstrafzitting aangezien hun begrip in dit opzicht onvoldoende is. Dit zou direct van invloed moeten zijn op het vervolgingsbeleid (opportuniteits- beginsel) van het Openbaar Ministerie. De jeugdadvocaat zou hier speciale aandacht voor moeten hebben. De mogelijkheid voor (jeugd)officieren van justitie om naar aanleiding van gepleegde strafbare feiten een verzoek tot een ondertoezichtstelling in te dienen bij de civiele kinderrechter en zo het straftraject te verleggen naar het beschermingstraject, zou in dit opzicht vaker gebruikt mogen worden. En moeten we niet serieus gaan nadenken over de vraag of de strafrechtelijke OTS herinvoering verdient? Tenslotte gaat de aanbeveling tot het zoveel mogelijk vermijden van jargon voor (jeugd)officieren van justitie net zo zeer op. Jeugdstrafadvocaten hebben de belangrijke taak om hun jeugdige cliënt zo goed mogelijk voor te bereiden en jargongebruik tijdens de zitting aan hun cliënt uit te leggen. Dit rapport is het in vele opzichten waard om gelezen te worden door elke professional die met het jeugdstrafrecht te maken krijgt en is bij uitstek geschikt voor elke ervaren en minder ervaren kinderrechter, jeugdofficier van justitie en jeugdstrafadvocaat, en tevens voor de basiscursus jeugdrecht van de SSR voor de magistratuur. Daarbij is dit rijke en veelomvattende onderzoek van harte aan te raden voor elke geïnteresseerde in het jeugd(straf)recht. Het bevat een schat aan informatie over de toepassing van het jeugdstrafrecht in Nederland, de vergelijking van het jeugdstrafrecht met andere landen en biedt tegelijk vele concrete voorstellen om het recht op participatie van kinderen nog zorgvuldiger te implementeren in de rechtspraktijk. Elk kind dat met het jeugdstrafrecht in aanraking komt en in de rechtszaal moet verschijnen, heeft niet alleen recht op deze participatie, maar heeft hier vooral ook belang bij. En dit belang is er ook voor de samenleving. Daadwerkelijk kunnen participeren brengt namelijk ook een effec- tievere strafafdoening met zich mee. Het positieve effect zal zijn dat jongeren zich daadwerkelijk serieus genomen voelen en daarom een jeugdsanctie eerder of beter zullen accepteren en sneller bereid zullen zijn tot meewerken. Met de huidige aandacht voor effectiever sanctioneren zou hier zeker in geïnvesteerd moeten worden. Mariëlle R. Bruning Hoogleraar jeugdrecht Universiteit Leiden Rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Amsterdam (jeugdstrafzittingen) 7 research­memoranda­2011-2­­26-08-11­­11:54­­Pagina­8 Dankwoord Heel veel personen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze publicatie, te veel om hier allemaal te noemen. Toch willen we een aantal mensen graag expliciet bedanken. Dat zijn allereerst Albert Klijn, adviseur wetenschappelijk onderzoek bij de Raad voor de rechtspraak, en Jolande Calkoen, voorzitter van de landelijke werkgroep kinderrechters, die zich beiden hebben ingespannen om deze studie gefinancierd te krijgen vanuit de Raad voor de rechtspraak. In de tweede plaats gaat onze dank uit naar degenen die bereid waren als lid van de begeleidings- commissie onze teksten van commentaar te voorzien: Jolande Calkoen als voorzitter en verder Chris Eliaerts, Ed Elbers, Ester Davids, Monique de Groot, Ineke Otting-Noordhoek en Yinka Tempelman. Ook Isabeth Mijnarends, die een aantal hoofdstukken meelas, en Karin van Blijswijk, die één en ander vanuit de raad coördineerde, hartelijk dank. Verder gaat onze dank uit naar al die kinderrechters, jeugdofficieren en advocaten die toestemming en medewerking verleenden om de besloten jeugdstrafzittingen bij te wonen. Die medewerking betrof zowel rechtbanken in Nederland als in de verschillende andere door ons bezochte Europese landen. Onze dank gaat ook uit naar degenen die ons in contact brachten met rechters en officieren bij de verschillende rechtbanken, met name Cristina Rechea Alberola (Castilla-La Mancha), Mike Cavadino en James Dignan (Sheffield), Barry Goldson (Liverpool), Hervé Hamon (Parijs), Maurizio Millo (Bologna), David Nelken (Bologna/Macerata), Nicolas Queloz (Fribourg), Mairead Seymour (Dublin), François Sottet (Parijs), Maria Theresa (Rome). Veel dank zijn wij uiteraard ook verschuldigd jegens alle jeugdigen en hun familie, die ermee instemden dat wij ‘hun’ zittingen konden bijwonen. Ten slotte willen wij alle rechten- en pedagogiekstudenten bedanken die in de afgelopen jaren in het kader van hun afstudeerscriptie (oude stijl) of hun master- of bachelorthesis (nieuwe stijl) aan dit onderzoek hebben meegewerkt en in Nederland of één van de omringende landen langdurig onderzoek in de rechtbank hebben gedaan om de gang van zaken aldaar te bestuderen. Onze speciale dank gaat daarbij uit naar Sanne de Vries, die vervolgens namelijk ook nog bereid was om tegen een kleine vergoeding een extra periode in Frankrijk aan dit onderzoek te besteden, waarmee ons plaatje van in totaal elf Europese landen rond kwam. Tot slot richten wij een speciaal woord van dank tot onze drie Griekse collega-onderzoekers – Evdoxia Fasoula, Pari ZagouraenAnastasia Papageorgiou – die speciaal in het kader van dit project onderzoek hebben gedaan naar het jeugdstrafproces in Griekenland en ons daarover precies op tijd een uitgebreide rapportage hebben toegezonden. Stephanie Rap en Ido Weijers Utrecht, 6 juni 2011 8

Description:
wordt gevraagd en ontvangen en waarbij deze uitgave .. Zagoura en Anastasia Papageorgiou – die speciaal in het kader van dit project onderzoek.
See more

The list of books you might like

Most books are stored in the elastic cloud where traffic is expensive. For this reason, we have a limit on daily download.