ARBITRAGE EEN ANALYSE VAN DE WET door Alex BOEHLE assistent aan de Rijksuniversiteit te Gent en aan de Universitaire Instelling Antwerpen HooFDSTUK I INLEIDING 1. Sinds 18 augustus 1972 kent Belgie een nieuwe wettelijke regeling van de arbitrale procedure (1). Deze wet client ter vervanging van artikel 1006 e.v. van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, welke artikelen als enige van dit wetboek tot die datum nog in voege waren (2). Zij vormt het zesde en laatste deel van het gerechtelijk wetboek en omvat de artikelen 1676 tot en met 1723. De hierin vervatte regeling gaat terug op de eenvormige wet behorende bij het Europese Verdrag inzake arbitrage, welke werd ontworpen door een Comite van deskundigen bij de Raad van Europa (3). Dit Comite, dat in 1958 een aanvang maakte met haar werkzaam heden, legde in 1964 aan de Raad van Ministers een ontwerp voor, dat na een enkele wijziging de goedkeuring van dit college verkreeg (4). De ,Overeenkomst houdende eenvormige wet inzake arbitrage" werd op 20 januari 1966 ter ondertekening te Straatsburg neergelegd. Van de Lid-Staten, welke zijn aangesloten bij de Raad van Europa, ging Belgie nog dezelfde dag tot ondertekening over, een voorbeeld dat tot op heden slechts door Oostenrijk is gevolgd (5). (1) Staatsblad, 8 augustus 1972. Zie de voorbereidende werken : Parl. Besch., Kamer, 1970-1971, 988-r, Parl. Besch., Kamer, 1971-1972, 195-1, 195-2, 195-3; Parl. Besch., Senaat, 1971-1972, 436. (2) Artikel 2 W. 10 oktober 1967, artikel 13. Het wetboek van burgerlijke rechtsvordering zal in het vervolg worden afgekort met Rv. (3) Vgl. JENARD, P., Projet de convention europeenne portant loi uniforme en matiere d' arbitrage en droit belge, Ann. F. Dr. Liege, 1964, biz. 242. Over de voorgeschiedenis eveneens : FRANSEN VAN DER PuTTE, A., Dient de wettelijke regeling om trent arbitrage te worden ge wijzigd, Prae-advies N.].V. 1968, biz. 84 e.v.; Parl. Besch., Kamer, 1970-1971, 988-r, biz. r e.v. (4) Het ontwerp is alvorens het door de Raad van Ministers werd goedgekeurd, o.a. door toedoen van de Rechtskundige Commissie van Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa, nog op enkele plaatsen gewijzigd. Zie voor deze wijzigingen de gecursiveerde gedeelten van de eenvormige wet in A(rbitrale) R(echtspraak), 1966, biz. 85 e.v. (5) Frankrijk, dat deelnam aan de werkzaamheden van het Comite van deskundigen, heeft nog onlangs een kleine wijziging aangebracht in haar arbitrage-wetgeving, wet nr. 72-626 3 2. De invoering van de nieuwe wet vormt het eindpunt van een aantal initiatieven om de arbitrage-wetgeving aan te passen aan de veranderde inzichten op dit gebied. De geschiedenis is de Belgische wetgevende arbeid hierbij niet gunstig gezind geweest. Alle pogingen tot her vorming van deze materie leden in het verleden schipbreuk. De wens tot wijziging vloeide voort uit de onvolledige regeling van artikel 1006 e.v. Rv., een gevolg van de geringe belangstelling van de wetgever van I 8o6 voor dit onder'o/erp en zijn in feite afwijzende houding tegenover arbitrage (I). Dit moet klaarblijkelijk geweten worden aan de misstanden waartoe dit instituut aanleiding heeft gegeven ten tijde van de Constituante, toen aan arbitrage een hoofdrol was toebedacht in de rechtsbedeling. Naar de bevinding van David zagen de ontwerpers van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering arbitrage dan oak liever beperkt tot ,un mode de liquidation des litiges par l'appel al 'entremise de parents communs, de voisins". Zij wensten arbitrage ,un role de conciliation, d'amiable composition, plutot qu'un exercice veritable de la justice" toe te bedelen (2). Alhoewel dit laatste, als aspect van arbitrage niet mag worden veron achtzaamd, heeft deze vorm van particulie~e rechtspraak zich duidelijk binnen andere kaders_ ontwikkdd, dan de_mannen yan I8o6 wel_ge wenst hadden, wat de gebreken van hun regeling spoedig in het licht stelden. 3· Een eerste hervormingspoging werd ondernomen in I876, maar hoe merkwaardig het nu oak mag klinken, de reeds door het parlement gestemde wet werd door de Koning nooit afgekondigd (3). Pas tachtig jaar later, in I956, volgde een tweede initiatief tot aan passing van de arbitrage-regeling aan de maatschappelijke behoeften, met name de wettelijke erkenning van het compromissoir beding als grondslag voor de arbitrale procedure (4). Oak dit wetsontwerp was van 5 juli 1972, wat niet iijkt te duiden op een snelle ovemame van de eenvormige wet. Zie over deze wetswijziging : LEVEL, P., Une premiere retouche au droit de !'arbitrage, ].C.P., 1972, 2494. (I) STUDIECENTRUM TOT HERVORM1NG VAN DE STAAT, Hervorming van de rechtspleging, dl. II, Brussei, 1938, biz. 309 e.v. xxe (2) DAVID, R., Arbitrage du XJXe et arbitrage du siecle, in Melanges offerts d Rene Savatier, Paris, 1965, biz. 219. (3) Pari. Besch., Kamer, 1869-1870, biz. 202 e.v. 1874-1875, biz. 99 e.v. en 1875-1876, biz. 166; Pari. Besch., Senaat, 1875, biz. 16 e.v. Zie voor een bespreking van enkeie be palingen uit deze wet : BERNARD, A., L' Arbitrage volontaire en droit prive, Bruxelles 1937, biz. 588-590; vgl. ook STUDIECENTRUM TOT HERVORM1NG VAN DE STAAT, o.c., biz. 309 e.v. (4) Pari. Besch., Kamer, 1955-1956, 567-1. Hierover GUTT, E., Le projet du 27 juin 1956 soumis d Ia Chambre, ]. T., 1956, biz. 726; eveneens SANDERS, P., Herziening arbitragerecht in Belgie, A.R. 1957, biz. 65 e.v. 4 weinig voorspoed beschoren. Het verviel in 1958 door de ontbinding van het parlement en bereikte dus zelfs niet het wettelijk stadium. In dit wetsontwerp waren sporen terug te vinden van de voorstellen tot wijziging van de rechtspleging van het Studiecentrum tot Her vorming van de Staat, welke dateerden van 1938 (1). Het lofwaardig initiatief ten spijt beoogden deze voorstellen voor namelijk het opvullen van lacunes in de oude wetgeving, waarbij van de bestaande conceptie werd uitgegaan. Hiernaast kan nag worden vermeld dat de Benelux Studiecommissie tot eenmaking van het recht kart voor de aanvang van de werkzaa!I\ heden van het Comite te Straatsburg een begin had gemaakt met het onderzoek naar een mogelijke eenmaking van de arbitrage-wetgeving in de Benelux-landen (2). De initiatieven, die in Straatsburg werden ontwikkeld, waren voor de Studiecommissie echter aanleiding hierop niet verder door te gaan. 4· Het werkstuk van het Comite van deskundigen omvat het Verdrag en drie bijlagen, waarvan de eerste de eenvormige wet en de tweede de reserves bevat, terwijl de laatste bijlage een regeling inhoudt voor de verhouding tussen het Verdrag en andere internationale Overeen komsten. Het Verdrag zelf handelt voornamelijk over verplichtingen en bevoegdheden van de deelnemende Lid-Staten, alsmede over aanwijzingen voor het inpassen van de eenvormige wet in hun wet geving (3). 5. Alhoewel het Comite in opzet een uni:ficatie beoogde, zijn er een aantal factoren die dit streven illusoir kunnen maken. Een van deze factoren is reeds gelegen in het Verdrag zelf, met name in artikel 8, dat de deelnemende Lid-Staten de mogelijkheid geeft op welom schreven punten, zoals aangegeven in de tweede bijlage, van de een vormige wet af te wijken (4). Ondanks het feit dat arbitrage, als een bij uitstek technische materie, zich uitstekend leent voor uni:ficatie, wogen op verschillende punten de nationale opvattingen klaarblijke lijk te zwaar om hier, terwille van de eenvormigheid, afstand van te doen. Een eenvormigheid, welke vooral zijn belang ontleent aan de (1) O.c., biz. 309 e.v. (2) FRANSEN VAN DER PUTTE, o.c., biz. 84. (3) Zie bijvoegsel. (4) FRANSEN VAN DER PuTTE is van mening dat de betekenis van de gemaakte reserves niet moet worden overschat (o.c., biz. 97). Zijn mede-praeadviseur SANDERS echter spreekt van een .,uit een oogpunt van unificatie, hoogst gebrekkig resultaat", zie H. N.j. V., 1968, biz. 76 e.v. 5 internationale handel. Overigens heeft Belgie een spaarzaam gebruik gemaakt van de geboden uitwijkmogelijkheden. Van de vijftien voor ziene reserves werden er slechts een drietal aangesproken (I). Voorts, en dit is een andere omstandigheid welke gelijkvormigheid tegenhoudt, laat de eenvormige wet 0 enige aangelegenheden buiten beschouwing (2). Met inachtneming van de geest van' de eenvormige wet kunnen de onderscheiden Verdragsluitende Staten hiervoor een eigen regeling ontwerpen (3). In hoofdzaak betreft het onderwerpen welke dicht tegen het nationale recht aanleunen. 6. Ondanks deze, door sommige auteurs gewraakte, flexibiliteit (4), heeft het er aile schijn van dat de initiatiefnemers tot dit project niet zullen slagen in hun opzet althans een zekere uniformiteit tot stand te brengen in de verschillende arbitrageregelingen. Buiten Belgie en wellicht Oostenrijk is er klaarblijkelijk weinig bereidheid om de een vormige wet als zodanig tot nationale wet te verheffen. Waar, naar voorschrift van zijn artikel II, lid 2, het Verdrag in werking treedt drie maanden na de datum waarop de derde oorkonde van bekrachtiging of aanvaarding is neergelegd, kan hiervan voorlopig nag geen sprake zijn. Eerst onlangs, op 20 februari I973, heeft Belgie het Verdrag als eerste land geratificeerd. 7. De hierna volgende studie beoogt een eerste kennismaking met de nieuwe arbitrage-wetgeving. Dit zal voornamelijk geschieden aan de hand van de documenten van het Comite van deskundigen en de parlementaire bescheiden. Voorzover nag van toepassing zullen in (r) M.b.t. de artikelen 1677 (artikel 2 lid 2 eenvormige wet), 1700 (artikel 21 eenv()rrnige wet) en 1712 e.v. (artikel 30 eenvormige wet) Ger. W. Zie nr. 6<) en nr. 107. Vgl. de tabel bij Pari. Besch., Kamer, 197D-I971, 988-r. (2) Volgens de opsomming van het Rapport Explicatif, commentaires, nr. 7, betreft het hier de bekwaamheid om een overeenkomst tot arbitrage aan te gaan (artikel 1676, lid 2 Ger.W.), de hoedanigheid vereist voor het uitoefenen van de opdracht van scheidsman (artikel r68o Ger. W.) de tegenvordering, de onderzoeksmaatregelen waartoe een arbitraal college kan bel'Iuiten (artikel 1696 Ger. W.), de voorlopige tenuitvoerlegging van de scheidsrechterlijke uitspraken (artikel 1709 Ger. W., de bevoegdheid dit artikel in te voegen steunt op artikel7 Overeenkomst), de kosten der procedure benevens de vergoeding van de scheidslieden en tenslotte de aanwijzing van de gerechtelijke autoriteiten waartoe de partijen zich in de omschreven gevallen kunnen wenden (zie ondermeer de artikelen 1684, 1687, r689, 1691, 1696, 1708, 1710 en 171 I Ger. W.). Zoals blijkt wordt in het gerechtelijk wetboek niet voorzien in de regeling van de tegenvordering en de kostenveroordeling benevens het honorarium van de scheidslieden. Deze aangelegenheden zullen moeten blijken uit de inhoud van de overeenkomst tot arbitrage. (3) Deze regeling behoort in overeensternming te zijn met de inhoud van de eenvormige wet; Rapport Explicatif, commentaires, nr. ro. (4) Vgl. infra nr. 5, noot 4· 6 de mate van het mogelijke doctrinaire beschouwingen en rechtspraak vermeld worden. Teneinde een meer overzichtelijke behandeling mogelijk te maken zal niet geheel de wettelijke volgorde worden aangehouden, maar zal grotendeels de voor deze materie gebruikelijke indeling worden ge volgd. Om dezelfde reden zal slechts in essentie de oude wettelijke regeling worden vermeld. 7 HooFDSTUK II DE OVEREENKOMST TOT ARBITRAGE 8. De grondslag voor een arbitraal geding wordt gevormd door een overeenkomstwelkemetdatdoel door de betrokken partijenis gesloten( I). Deze overeenkomst kan zich voordoen onder twee vormen: het com promis, dat wordt gesloten na het ontstaan van het geschil en het scheidsrechterlijk of compromissoir beding, dat wordt aangegaan met het oog op mogelijke toekomstige geschillen. Staat het compromis op zichzeif, het scheidsrechterlijk beding ligt besloten in een andere overeenkomst (z). Beide vormen worden in artikel I676, lid I, Ger.W. samengevat onder de benaming ,overeenkomst tot arbitrage". De twee ontstaansvormen van de scheidsrechterlijke gedingvoering vinden in beginsel op identieke wijze regeling in de wet. Slechts ten aanzien van het compromissoir beding gelden een tweetal uitzon deringen (3 ). Hiermede vervalt het onderscheid, dat onder het regime van het wet hoek van burgerlijke rechtsvordering gemaakt werd tussen het com promis en het scheidsrechterlijk beding. Dit onderscheid vloeide voort uit de vereisten die dit wetboek, dat slechts het compromis kende, hieraan stelde. Het compromis diende met name het onderwerp van het geding en de namen van de scheids lieden te bevatten. Het scheidsrechterlijk beding, als vinding van de doctrine en recht spraak (4), werd niet aan dezelfde voorwaarden onderworpen geacht, doch daartegenover stand dat de partijen na het ontstaan van het geschil alsnog een compromis moesten aangaan. Het scheidsrechterlijk beding werd slechts gezien als een wederzijdse belofte om na het ont staan van het geschil tot een compromis te komen (5). Op zich was het derhalve nag geen grondslag voor arbitrage, zoals het comprorrus; wel sloot het beding de bevoegdheid van de gewone rechter uit. (I) Vgl. BERNARD, o.c., nr. I, biz. I5. (2) Zie hierover RIGAUX, F., L'autonomie de Ia clause compromissoire en droit beige, Ann. dr. Sc. pol., I96I, biz. 222 e.v. (3) zie nr. I6 en nr. 69. (4) Cass., 8 juni I849, Pas., I85o, I, 8I; - Cass. I7 februari I888, Pas., I888, I, Ioo. In Nederland bepaalt artik.el62o Ned. Rv. o.m. : ,.Men kan zich zelfs verbinden om geschil len welke in het vervolg mochten opkomen, aan de uitspraak van scheidsmannen te onder werpen". In Frankrijk heeft een wet van 3I december I925 de ,.clause comprornissoire" alleen erkend voor het handelsrecht; artikel 63 I Comm. ; - Zie hierover RoBERT, Arbitrage civil et commercial, Paris, I967, nr. 94 e.v., blz. I25· (5) DEKKERS, R., Compromis et clause compromissoire, R.C.J.B., I95I, blz. 259;-RIGAUX, o.c., blz. 235; - Vgl. noge. Cass., I7 december I936, Pas., I936, I, 457· 8 9· Inderdaad heeft de overeenkomst tot arbitrage naast het organi seren van het scheidsgerecht, tot doel de bevoegdheid van de gewone rechter uit te sluiten (I). Het bestaan van een dergelijke overeenkomst houdt nochtans niet in, dat de overheidsrechter van rechtswege onbevoegd is. Slechts een exceptie, daartoe opgeworpen door de wederpartij, kan de rechter doen verklaren dat hij onbevoegd is kennis te nemen van een geschil, waarover arbitrage werd overeengekomen (2). Overeenkomstig het beginsel van artikel 854 Ger. W. bepaalt artikel I679, lid I dat deze exceptie in limine litis moet worden opgeworpen (3). Ondanks een voorgedragen exceptie van onbevoegdheid mag de rech,.. ter zich over de grond van de zaak uitspreken indien er geen geldige overeenkomst tot arbitrage is of indien deze een einde heeft genomen (art. I679, lid I). De partijen, die zich aan arbitrage onderworpen hebben, kunnen zich tot de rechter wenden om bewarende maatregelen te bekomen dan wel om een kort geding aanhangig te maken, ten zij het scheidsgerecht reeds is samengesteld (4). Dit wordt niet gezien als een afstand van arbitrage door de betrokken partij. De beslissing over de grond van de zaak blijft voorbehouden aan het scheidsgerecht (art. I678, lid 2). ro. Luidens artikel I677 behoort de overeenkomst tot arbitrage in een geschrift te worden uitgedrukt. Gaat het hier om een dwingend vorm voorschrift, of mag hier slechts een kwestie van bewijsrecht in worden gelezen ? De beantwoording van deze vraag lijkt te schuilen in de commentaren op de eenvormige wet. Blijkens deze commentaren heeft het Comite van deskundigen in het midden will en laten of het geschrift, in welke vorm dan ook, slechts als bewijsmiddel zou gelden, dan wel dat het een bestaansvoorwaarde voor de overeenkomst zou uitmaken (5). Nu de Belgische wetgever van voorbehoud (a) geen gebruik heeft gemaakt om in dit laatste te voor zien, moet het geschrift in eerstgenoemde zin worden opgevat, en client in artikel I677 slechts een kwestie van bewijsrecht te worden gelezen. (1) Vgl. Advies A. G. VAN DEN BRANDEN DE REETH bij Brussel, 9 september 1959, J.T., 1960, biz. 64; -RoBERT, o.c., blz. 9· (2) Artikel 1679 Ger. W. Onder Rv. : Luik, ro juli 1917, Pas., 1917, II, 242; - Nog onlangs Brussel, 21 mei 1969, Pas., 1969, II, 203. (3) Onder Rv.: Luik, 10 juli 1917, Pas., 1917, II, 242. Nog onlangs Brussel, 21 mei 1969, Pas., 1969, II, 203. (4) Volgens vaste rechtspraak : o.m. Luik, 19 april 1963, Jur. Liege, 1967-1968, 28r. (5) Rapport Explicatif, commentaires, nr. 156; - JENARD, Ann. F. Dr. Liege, 1964, biz. 47 en Arbitrage International Commercial, dl III, Den Haag 1965, biz. 374 e.v. O.m. inDuits land is, behalve door kooplieden, het geschrift uitdrukkelijk op straffe van nietigheid voor geschreven : Z.P.O., § 1027, r en 2;-hierover RosENBERG-SCHWAB, Zivilprozessrecht, ro. Auf!., Munchen, 1969, biz. 937· Zo ook in Italie, de artikels 8o7 en 8o8 C. pr. civ. it. 9 In dit Iicht moet men oak de opmerking in de memorie van toelichting bezien, waar gesteld wordt dat de wil van de partijen ,op tastbare wijze" moet zijn uitgedrukt (1). Er wordt immers niet gezegd, dat het geschrift een essentieel element van de overeenkomst uitmaakt en het ontbreken ervan de nietigheid van die overeenkomst tot gevolg heeft; zoals, in ons niet-formalistische contractenrecht, wei tot uitdrukking komt bij het beperkt aantal geval len waar het geschrift ,ad solemnitatem" is (2). Afgezien van artikel 1341 jo 1343 B.W., volgens welke bepalingen geen bewijs door getuigen mogelijk is in geschillen die een waarde van 3.000 F. te hoven gaan, legt de wet verder geen sanctie op bij het ontbreken van enig geschrift (3). 11. In dit verband mag er nag op gewezen worden dat artikel 1005 Rv. voor het compromis eveneens een geschrift voorzag, waaraan de rechtspraak echter aileen een bewijsrechtelijke functie toekende omdat zij in de overeenkomst tot arbitrage geen plechtig contract zag (4). In voornoemde hypothese zou het gerechtelijk wetboek geen wijziging in de bestaande toestand brengen en het bewijs van het bestaan van de overeenkomst volgens de regelen van het gemene recht toelaten. 12. Artikel 1677 aanvaardt als bewijs voor het bestaan van de overeen komst tot arbitrage niet aileen het ondertekende geschrift, maar oak brieven, telegrammen, telex-berichten e.d. (5). Alhoewel dit laatste in strijd is met artikel 1325 BW., volgens welke bepaling een dubbel ori gineel vereist is, mag eraan herinnerd worden dat sinds geruime tijd volgens zekere rechtspraak bewijskracht kan worden ontleend aan de briefwisseling in burgerlijke aangelegenheden (6). Naar gemeenrechtelijke beginselen behoeven de in artikel 1677 be doelde documenten niet noodzakelijk van de partijen uit te gaan, voldoende is dat zij erdoor gebonden worden. Het aangaan van een (r) Par!. Besch., Kamer, I970-197I, biz. 5 en biz. rr. (2) Zie de artikels 931, 125o,lid 2, 1394 B.W. en 76 W. r6 december I85I op de hypotheek; r. -DE PAGE, Traite. nr. 27 e.v. (3) Sinds Cass., I4 december 1922, Pas., I923, I, III, wordt deze bepaling niet meer van openbare orde geacht. In het voetspoor van het Studiecentrum tot hervorming van de Staat, o.c., biz. 317 sloot het antwerp van I956, Par!. Besch., Kamer I955-I956, 576-I, in artikel Ioo6 elk ander bewijsmiddel dan het geschrift uit. (4) Cass., 25 april I844. Pas., I844. I, I82;-BERNARD, o.c., nr. 96, biz. 6o voor het com promis en nr. I79• biz. I07 t.a.v. het scheidsrechterlijk beding. (5) Aldus de inhoud die het Comite van deskundigen aan het begrip ,stukken" geeft; - Rapport Explicatif, commentaires, nr. 32. (6) Luik, 28 oktober I946, R.C.].B., I948, biz. 66 e.v., met noot FALLY. 10 overeenkomst tot arbitrage door middel van een vertegenwoordiger of een gemachtigde is dus mogelijk (I). 13. De partijen kunnen autonoom de inhoud van de arbitrage-over eenkomst bepalen. De wet stelt geen inhoudelijke vereisten voor haar bestaan. Dit in tegenstelling tot Rv., en meer bepaald artikel 1006, dat het voorwerp van het geschil en de naam der arbiter(s) als essentialia van het compromis zag. Met het verdwijnen van het formele onder scheid tussen het compromis en het arbitraal beding verloor een derge lijk voorschrift zijn nut. Aangepast aan de nieuwe situatie zijn de partijen vrij het moment van omschrijving van het geschil te kiezen. Dit kan in de overeenkomst tot arbitrage maar ook in de kennisgeving, waarmee het arbitrale geding ingeleid wordt. Een en ander vindt zijn regeling in artikel I683 Ger.W. 14. Ongeldig is elke overeenkomst tot arbitrage, waarin aan een der partijen een bevoorrechte positie is toegekend bij de aanwijzing van de arbiter(s). Artikel I678, lid I wil hiermede een waarborg zijn voor de gelijkheid van de partijen en de economisch zwakkere partij bescher men (2). lndringender gezegd dan in het voorschrift van artikel I678, lid I, vindt men dit terug in de overeenkomstige § I025 van de Duitse Z.P.O., waar gesproken wordt van ,Ausnutzung der wirtschaftlichen oder sozialen Ueberlegenheit" (3). Vanwege het gevaar voor misbruik door de verliezende partij wil het Comite van deskundigen een restrictieve uitleg aan het artikel geven en het alleen laten gelden als er sprake is van een onbetwistbare verbre king van de gelijkheid van de partijen (4). Dit zal zich voordoen, in dien aan een partij direct dan wel indirect, door middel van een door hem aan te stellen derde, de benoeming van de enige scheidsman of de meerderheid der scheidslieden is toegekend. Het voorschrift zal bijv. werking hebben als een bepaling uit een stan daardcontract het scheidsgerecht van een bepaalde vereniging van handelaren, uit het midden waarvan de scheidslieden worden aange- (1) Rapport Explicatif, commentaires, nr. 32. (2) Dit artikei is zo goed ais een overname van artikei 6 van het ontwerp van Unidroit, Rapport Explicatif, commentaires, nr. 35· Zeer kritisch over de werking van deze bepaiing is SANDERs, Prae-advies, biz. 72. (3) Zie hierover BAUMBACH-LAUTERBACH, Zivilprozessordnung, 30. Auf!. Munchen, 1970, biz. 1740; - ZErss, Zivilprozessrecht, Tubingen, 1972, biz. 315. (4) Rapport Explicatif, commentaires, nr. 35; - Parl. Besch., Kamer, 1970-1971, 988-1, biz. 12. II wezen, als bevoegde jurisdictie aanwijst en slechts een van de contrac terende partijen lid van de vereniging is (I). IS. Alhoewel de overeenkomst tot arbitrage gelijk elke andere overeen komst aan het gemene recht en dus aan het burgerrechtelijk leerstuk der nietigheden is onderworpen, mag de bepaling van artikel I678, lid I niet onder de wilsgebreken gerangschikt worden, doch moet als een daarvan onafhankelijke regel worden gezien (2). 16. Bescherming van de gelijkheid van de partijen, speciaal van de werknemers ten opzichte van de werkgevers, ligt eveneens ten grand slag aan het 2e lid van artikel I678. Het verklaart van rechtswege nietig iedere overeenkomst tot arbitrage welke is gesloten voor het ontstaan van het geschil, waarvan, krachtens de artikelen 578 tot 583 Ger.W., de arbeidsrechtbank kennis moet nemen (3). In de genoemde gevallen is slechts een compromis mogelijk. Weliswaar strekt de bepa ling zich uit over alle geschillen welke onder de absolute bevoegdheid van de voornoemde rechtbank vall en, doch zij zal voornamelijk beperkt blijven tot hetgeen onder artikel 578 Ger. W. begrepen wordt, daar de overige artikelen de openbare orde aanbelangen, terwijl de vorderin gen bedoeldinde artikelen 578,lid 7,-580, 58 I, 582, lid Len 2, en 583 Ger. W. bovendien ingevolge artikel 764, lid I2, aan het Openbaar Ministerie moeten worden medegedeeld en arbitrage op die grand uitgesloten is. 17. Behalve in het normale geval, dat er regelmatig uitspraak wordt gedaan door de scheidslieden en de door hen gewezen beslissing niet meer kan worden bestreden voor een hogere scheidsrechterlijke instan tie, kan de overeenkomst tot arbitrage een einde nemen als er zich wel bepaalde bijzondere omstandigheden voordoen. Deze omstandigheden, die in het algemeen een belet aan de zijde van de scheidsman inhouden, zijn omschreven in de artikelen I687, lid I, I688, I69I, lid 3, en I698, 4e lid. (r) Een treffend geval gaf Brussel, 9 september 1959, ]. T., I960-r96r, blz. 6r, adv. A. G. VAN DEN BRANDEN DE REETH. (2) Rapport Explicatij, commentaires, nr. 35; - Pari. Besch., Kamer, I970-197I, 988-r, blz. 12. (3) Zie artikel 6bis van de wet van ro maart 1900 op de arbeidsovereenkomst voor werk lieden, zoals gewijzigd bij wet van 21 november 1969, welke het arbitraal beding verbiedt; evenzo artikel 22 van de wet van 30 juli 1963 tot instelling van het statuut der handels vertegenwoordigers en artikel34ter van de bij K.B. van 20 juli 1955 gecoordineerde wetten op het bediendencontract, zoals gewijzigd bij wet van 21 november 1969. Zie over de arti kelen 578 tot 583 Ger. W. FETTWEis, A., Handboek van gerechtelijk recht, dl. II, Bevoegd heid, nr. 340-388bis, biz. rgr e.v. I2
Description: